«6o gezaligden al of niet zouden kunnen zijn én blijven tot vermeerdering van bun geluk, daar bet mij toeschijnt, dat er niets met eenige ze kerheid kan worden bepaald aangaande de wij ze op welke zij aan eikanderen hunne ge dachten verkregene kennis en gevoelens zullen mede deeien. Enschoon men ookmet den Hoogleeraar Heringa van gevoelen mogt zijncc dat men zonder tot de beuzelarijen der cc vroegere Schoolgeleerden te Vervallen, kan meenen, dat de bewoners van den Hemel el- cc kanderen door middel van eene taal hunne gedachten mede deelen moeten wij echter gelijk de zelfde Hoogleeraar er ook bijvoegt in deze taal eene veel grootere volmaaktheid cc veronderstellendan in die der menschennaar cc de bewoners van den Hemel juister denken, uitgebreider kennis hebben het onderling ééns zijnen door vreemden invloed niet gestoord cc wordenen bij het gebruik of tot het aan- leeren van zulk eene taal kunnen wij toch van onze hier aangeleerde taalkundeniet met veel waarschijnlijkheid, ten minste met geene zeker heid berekenen veel nut te zullen trekken. BE- (n) VfifhatrtL öVe'r de Engelen in tie nieuwe Verhand, van het Haagich Genootechtoot xSn bl. 79.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 204