52?
zoo dat ile Hertog, toen in 14.24 liet water wederom tot
aan de lippen was gestegen gestrengere maatregelen nemen
moesten onder andere den achterliggenden in de Oostwa-
tering gelastenBroecke en Kreecke ter hulpe te komen
daar deze zichzelve niet meer houden konden (a/r/. 744,
769). Even zoo werden in de IVestwatering het Zuid
ambacht van Kloctinge en Sinoutsherke verpligt tot het
verzwaren van den middeldijk van den Goesschen polder wel
ke noch hoog noch dik genoeg wasen daardoor de ge-
heele watering in gevaar bragt Qald. 768).
Dit werkte echter slechts voor een tijd. In de Oostwa
tering hadden de onderscheidene parochiën voor hare bij
zondere dijken te zorgen. Alleen voor de buitengewone
werken moesten allen bijdragendie met de inundatie dezer
dijkaadje bevloeijen zouden. Zoodanige werken werden
echter spoedig weder veronachtzaamd. Na in 1434 nieuwe
verordeningen te hebben gemaakt, moest de Hertog in 1455
al wederom hevelen-va werd toen besloten, dat alle de
dijken der Watering, waar dit noodig was, voor algemee-
ne rekening verhoogd en verzwaard zouden worden en
dat de buitengewone werkenvan de poort van Romers
waal af tot aan Hinkeloort toe opgemaakt en eenige jaren
onderhouden zouden worden, om dat die van Machole
Broecke, Kreecke en Steenviictmeer dan 3000 roeden dijlts
te houden hadden welke drie schellingen de roede koste-
den en sommige gemeten drie zoodanige roeden onder
houden moesten. Men zou nu dezen last gelijkelijk dra
gen, met uitzondering van Romerswaal buiten den Wei-
dijk, Nieuwerkerk en Hinkeloordwaar de landen te slecht
waren om meer te kunnen opbrengen dan zij reeds deden.
Die van Ouwerdingen zouden betalen voor zoo vele ge
meten als oostwaarts uitwaterden. Om dat de landen van
Krabbendijkeder Abdij van der Doest toebehoorende
geen korenlanden warenmaar men er de dijken had ge
slecht zoo dat- men er in het geheel geene te onder-
hou-
De kwade gewoonte om, bij het droog worden der dijken
door latere aanwinsten dezelve te vernietigen en in bouwland te
herscheppen hield stand tot dal Philips van Itonrgandie
den 1 Junij 1 lou daar tegen een stellig verbod uitvaardigde, en
8«-