7-1
ding bl. 14-. Daar ik intusschen ook het gevoelen van
dezen geleerden man hieromtrent niet geheel kan bijvallen,
is het billijk dat ik desgelijks mijne gronden opgeef.
Na hetgeen Wagen a ar Va der I. Hist. D. II. bl. 253),
P. P a u l u s de orig. progr. et solut. nexus fend. Flatidr.
inter et Zeel. p. 43, 51), Kluit (Hist. Crit. Exc.
VII. c. I. T. 1. p. too sq.) van Wijn (Bijv. op
Wagen. II. 89), en Westendorp (t. a. p.) is in het
midden gebragtzal niemand meer betwijfelenof deze
genoemde grens in het zuiden gezocht zal moeten worden.
Wij kunnen dus het gevoelen van Smallegange, die
de Heedenessen bij Tholen zoekt, en van van Loon,
die dezelve in het Noorden plaatst, wel met stilzwijgen
voorbijgaan. Danofschoon de opgenoemden het in zóó
verre eens zijnin de nadere plaatsbepaling loopen zij
uit een want Wagenaar, Westendorp (die te veel
waarde aan de ondergeschovene kaarten van 861 en 1274
hecht), en Visscher denken aan de TVcsterschelde.
Paulus, Kluit en van Wijn integendeel aan het
Zwin, bij Sluis. De gronden, welke van weerskanten wor
den bijgebragthebben allen schijn; gezamenlijk echter ko
men zij mij voor een gevoelen te bevestigenhetgeen
van beide iets heeft, en gedeeltelijk reeds in 1819 door
mij is voorgedragen in het District van Sluis enz.
Tusschen de monden der Maas ten Noorden en de uit
wateringen der Schelde ten Zuiden lag het eigenlijke Zee
land ten O. en W. van dien hoofdtak dezer rivierwelke
alleen derzelver naam bleef behouden doch thans als de
Oosterschelde onderscheiden wordt. De uiterste grens
van Friesland naar het westen, was de Sine of Sineval
naderhand het Zwin waarvan wij in de volgende aantee-
kening zullen spreken. Deze was dus ook de allereerste
scheiding tusschen Zeeland en Vlaanderen. Niet minder
oud is de benaming van Masemudereeds in 774 voorko
mende, en nog in 12-|J, door Koning Willem, als
noordelijke grens van Zeeland genoemd. In een charter
van 1 Junij 1271, van Floris V.vindt men beide,
onder de latere benamingen tegen over elkander genoemd
ex parte oridentali der Masevel ex parte occidental! der
Zwenc (Kluit, T. II. p. 778).
Toen