115
aan hetzelve geheel en al eigen. Het kan evenwel
betwijfeld worden of men hieruit weltiglijk het
gevolg kan afleiden, dat de monumenten uit dien
hoofde ook zuiver Romeinsch. zijn. Want toen zij
gebragt werden waren toch de ingezetenen dezer
landen reeds een paar eeuwen lang in aanraking
geweest niet die wereldbelieerschers, en in de laat
ste stonden zij zelfs onder bun onmiddellijk gebied.
Hunne jongelingen dienden in de Romeinsche le
gers hunne kooplieden dreven met hen handel
hunne werklieden ontvingen van hen onderligt.
Moesten dan niet ook hunne kunstenaren met Ro
meinsche voorbeelden voor oogen en in het geheu
genals van zelve aan hunne kunstgewrochten
ook daar zelfs een Romeinsch karakter geven waar
zij eigenlijk Germaansche denkbeelden wilden uil-
drukken? En konden zij dit niet, ook in liet Gods
dienstige, zonder nog iets meer te doen dan de
voorvaderlijke Godsdienstbegrippen een weinig le
wijzigen? Er bestond trouwens, gelijk reeds is opge
merkt, bij alle lieidensche volken eene groole over
eenkomst in grondideëndie ook bij al de ver
scheidenheidin de elementen der verschillende
Godsdienststelsels in het oog valt. Gelijk nu de Ro
mein zijne Goden meende te hervinden in de door
de Galliërs en Germanen hoog vereerden, zoo her
vond de Galliër of Germaan ook zijne Goden terug
in die der Romeinen, en kon hij, ter zinnelijke
voorstelling van dezen zeer wel gebruik maken van
Romeinsche zinnebeelden ja zelfs van hunne Go
dennamen ter aanduiding van die door henzelven