100
righeden, die men in de genoemde werken dezer
geleerden aantreft.
De andere steen is eveneens te Deutz gevonden;
doch het opschrift wijst geenszins zoo zeker op
nehalennxa als de eerstgenoemde. Gruter, die een
afschrift van campius volgde, las p. 89. 1:
deae neaee
eriattivs iv c vn
dl pro se et svis
v. s. l. m.
terwijl büchelios, die hetzelfde afschrift gebruikte,
op regel 2 friattivs, in plaats van eriattivs
schreef, in de HS. aanteekeningen op de Inseriptio-
nes van smetids Ofschoon het weinig afdoet
hoe die naam geheeten heeft, aangezien noch een
eriattius noch PRiATTlus van elders bekend iszal
men toch aan de eerstgenoemde lezing de voorkeur
geven moeten; omdat eer eene e voor eene P, dan
eene P voor eene e kan aangezien wordenen zich
dus de lezing eriattivs als de moeijelijkere meest
aanbeveelt. Belangrijker is het verschil van lezing op
regel 1, in het woord nehaee. Gcdiüs maakt in
de aanteekeuing op groter t. a. pi. de opmerking,
dat er ongetwijfeld nehalenniae moet gelezen
wordengelijk op zoo vele Zeeuwsche monumenten
maar hij geeft daarvoor geene gronden op. Dit was
ook het gevoelen van reines, Insec. Class. I. n. 182,
gelijk men uit ketsler t. a. pl. p. 266 ziet, en
van vrediüS, t. a. pl. p. XLVIII; en het komt ook
mij meest aannemelijk voor, omdat geleniüs in zijn
Volgens kbïslkb, Ant. Septentr. p. 266.