05
nog' duidelijk kan onderscheiden. Naast sommi-
gen is een gang van dergelijke stoffe omtrent een
halve roede breedmet paaltjes bezetvoorts
tonneputtenmeest staande in de hoeken der
«hutten of gebouwen; ook twee tronken van af-
gekapte hoornen, in eenen hoek ten oosten en
ten westen naar den zeekant toe. De meeste gou-
den penningen gelijk ook drie ziloeren schaaltjes
«zijn daar gevonden als mede vele beenderen van
«schapen enz. in den darrink steekende."
Ten aanzien van dit laatst aangevoerde wordt
Shallegakge berispt door den heer Boddaekt met
de woorden: «Dat deze tempel in Smallegange's
«tijd reeds tweehonderd roeden in zee zou gelegen
«zijn is ook onwaar;ook zijn er nimmer hij
«den tempel de grondsleencn van eene lange straat
«met eene dwarsstraat ontdekt." Die berisping
is echter onverdiend; want Smallegakge heeft noch
het eerste verzekerd noch het laatste gezegd. Wij
lezen hij hem hl. 641 tegenwoordig (dit was dus
ten tijde datzijnwerk, in 1696 uitgegeven gedrukt
werd) word my bericht, dal de plaelswaer de
«steenen van desen tempel ontdekt wierden, nu
«wel twee-hondert roeden in zee ligt. Naderhand
«heeft men daer (nam. op het strand bij Domburg)
«wederom de grondsleencn van een geheele straet
ft met twee dwarsch-stralen indeselve, van onder de
«duinen ontdekt, die nu mede al een einde weegs
«in zee liggen." Vak der Sloot zelf getuigt dat
l) Teg. St. van Zed., D. II. bl. 224.
5