93
dienen waartoe men met meer gemak een gemetselde trap van
weinige baksteenen bad kunnen daarstellen.
Met meer grond mag men dus gissendat men bij den
bouw van den toren de behoefte van een' hoogen drempel ont
warende, een steenblok, dat zich in de nabijheid bevond,
daartoe heeft gebezigd. Zoodanig een steen was op den Vlied
berg, geen 100 Rhijnl. roeden van den toren verwijderd, aan
wezig, terwijl het ook wel mogelijk is, dat tijdens de stichting
van de kerk de geheugenis nog levend was van de vroegere
bestemming van den offersteen, en dat men hem om die re
den eene verachtelijke plaats bij het godshuis heeft toegeschikt,
om dit overblijfsel der heidensche eerdienst door de geloovigen
met voeten te laten betreden; ik meen, dat ook daarvan meer
dere voorbeelden bestaan bij de afgebrande kerk van Dom
burg althans was ook een stuk van de Nehalennia-steenen
als drempel voor de consistorie-kamer geplaatst.
De steenheb ik reeds gezegdis onbehouwende Druïdische
offersteenen waren steeds in dien toestand, vermits zij door
het gebruik van den beitel ontheiligd zouden wezen; alleen
vond men er soms een vijfhoekig figuur (pentagone) op, volgens
J. B. l'o cc uk de Clüny, in zijn werk Les Bruides J); an
dere schrijvers, waaronder Liscir von Estorff enz., vermelden
dat in het buitenland steenblokken gevonden zijn nu eens
alleen staande, dan drie of meer altaarvormig opeengestapeld,
op welker oppervlakte geulen en rond-uitgeboorde kuiltjes
zigtbaar warenen die men vermoed heeft altaren geweest te
zijn, omdat die geulen en kuiltjes aanleiding gaven tot de
onderstelling dat daarop plengingen zouden verrigt zijnsoort
gelijke steenen zijn ook in Drenthe gevonden 2), alsmede een
aan de Vuursche in de provincie Utrecht, welke door Mr. J.
Scheltema is beschreven 3), waarbij wel geen kuiltjes bestaan,
Png. 134.
2) Dr. L J. F. Janssen, Oudheidk. Verhandelingen en Mededeelingen
lp. stuk, bl. 22 en 23 en Drenlsche Oudhedenbl. 14 en 15.
3) Geschied- en Leilerk Mengelwerk5e. deel, 2e. stuk, bl. 35.