84
vliet, liet water, dat liet ambacht Cortgene op den oostkant
bepaalde, zijn mede nog spranken voorhanden. Zijne over
blijfselen strekten in de 17° eeuw zelfs nog tot uitwaterings
geul van den Frederikpolder doch thans zijn ze niet dan bij
naauwkeurige opneming terug te vinden.
Hebben wij alzoo het geheele eiland met al de daarop
aanwezige merkteekenen van zijne dorpen en stroomen afge
handeld, ons blijft nu nog ter bespreking over de gronden,
welke langs zijne noordkust waren verrezenen ten slotte
willen wij eindigen met eene korte beschouwing over de oor
zaken van bet verloren gaan van 't land.
De noordelijke kust van het oude eiland werd niet onmid
dellijk door de Ooster-Schelde bespoeld, maar daar langs
stroomde het Faal, eene geul waardoor de Colijnsplaat en
het Orizandtwee belangrijke aanwassenvan de lang te
voren bedijkte gronden lagen gescheiden. Het Faal is ook
in latere tijden niet afgesloten maar werd in 1606 door de
staten zelfs nog als de grens tusschen Zeeland beoosten en
bewesten Schelde aangemerkt. De over deze geul gelegen
gronden behoorden alzoo evenmin tot Noord-Bevelandals
tot het deel van het gewest, waartoe dat eiland oudtijds werd
gerekend. Ik heb derzelver geschiedenis evenwel hier inge-
laschteensdeelsomdat zij steeds in naauwe betrekking
stonden tot het eilanden anderdeelsomdat zij bij de latei-
gevolgde herbedijking ten deele zijn ontgonnen en aan jSToord-
Beveland vastgehecht.
De Colijns-plaat, die waarschijnlijk naar een zijner eerste
bezitters aldus is genoemd, en wier naam later op het daar
op gestichte dorp is overgegaanwas een aanwasdie door
het Kleine faal van het bedijkte eiland lag gescheiden; zij
komt reeds in de 15 eeuw als een rijp gors voor, hetwelk
op 11 Maart 1489 aan Flouts van Boussele heer van
Cortgene, ter bedijking werd uitgegeven Waarschijnlijk
l) Inventaris van het oud archief d.er provincie Zeelandno. 1837.