120
clat er allerlei buitengewone, bijna zou men zeggen ongeoor
loofde, middelen moesten aangewend worden om de noodige
fondsen bij elkander te krijgen. Nauwlijks was liet gesticht
daar, of een beroep op de beurzen der ingezetenen moest
in den geldnood voorzien. Eindelijk vond men den steen
der wijzenwaardoor liet tuchthuis zich niet alleen financieel
kon bedruipen, maar zelfs in bloeijenden toestand verkeerde,
nl. de fabriek van baaidoek en zeildoek. Doch nauw
lijks begon deze bron op te droogenof het verval nam
tevens een aanvang en geldleeningen waren jaarlijks aan de
orde. Het einde van dezen achteruitgang van zaken was
natuurlijkdat de stedelijke kas moest te hulp komenen
om zich van dezen last te ontdoen was opheffing van het
tuchthuis het eehigste middel. De eiseh van de stedelijke
regeringdat de stad vrij zou zijn van alle lasten ten aan
zien van het tuchthuis was evenwel onbillijk. De stad had
haar eigen tuchthuis, wat was er nu natuurlijker dan dat zij
de baten en de lasten er van droeg? Zij die van buiten
de stad hun straf in het tuchthuis ondergingen werden in
den eersten tijd voor niet, na 1753 voor de spotprijs van
10 ponden Vlaams, in het huis opgenomen, gevoed en ge
kleed terwijl voor de personendie door de schepenbank
van de stad werden veroordeeldniets werd betaald. Alle
onkosten moesten dus bijna gevonden worden uit den arbeid
der gevangenen enverre van zich te verwonderendat de
instandhouding van het tuchthuis geldelijke offers kostte,
moet men zich verbazen dat er een tijd geweest is, dat de
financiële toestand niets te wenschen overliet dat het ge
sticht letterlijk bloeide.
Een paar middelen werden er toch nog aangegeven, om,
zoo al geen afdoende verbetering in den toestand te brengen
dan toch eenigermate te gemoet te komen aan de groote
kosten die het behoud van het huis met zich sleepte. Deze
middelen waren 1°. verhooging van de contributie der vreemde
geregten die hunne gevangenen hierhenen lieten brengen