117
Nu begon het volk in het middelkoor de deur te forcéeren,
waardoor Adriaan Jac. Joosen, die in het hooge koor ter
verdediging deze steunde, gevaar liep gekwetst te worden.
Een beeldeke boven de deur moest het echter ontgelden.
Denkelijk was dit een beeldje, zooals men er nog één aan de
poort der Gasthuiskerk in de Lange Delft ziet, want het was
geen hek- maar eene muurdeur 1).
Deze beschrijving geeft ons een helder inzicht in de ver
deeling van de kerk. Het hooge koor, in het oostelijk
deel veelhoekig afgesloten, werd aan de noordzijde begrensd
door de kosterij en daarnaast door de sacristie, die een in
gang in de kerk had, bij het altaar, blijkens een dunner muur
gedeelte te dier plaatse, op de Groote Jcaart der Abdij zicht
baar. De westelijke scheidingsmuur moet gezocht worden oost
van de lantaarn, die toen reeds bestond, en ook nog op de
Kaart van Goliath te zien is. Het hoofdaltaar van de voor-
kerk kon toch niet in het donkerste deel dier kerk geplaatst
zijn, en de toren verhinderde de plaatsing van een lichtraam
aan de zuidzijde. Indien ook de noordzijde, om den kruis
gang, geen lichtkozijn bezeten heeft, dan moet die lantaarn
reeds dagteekenen van den tijd, voordat in 1570, onder
Nic. de Gastro, de kerk hersteld werd.
Na 1574 gebruikte men de beide deelen van de St. Nicolaas-
of Kloosterkerk 3) gelijk ze waren, liet westelijk deel, de voor-
kerk met het voorkoor, voor den Hervormden eeredienst, het
oostelijk deel of hooge koor voorshands tot verschillend doel.
In 1596 werd //in de choor van de Abdykercke" d. i. in het
voorkoor een muur gemaakt 3). Het was nu van de vierkant
5 ld. bl. 107 „bebalven liet uitsmyten van zeker vergulde berderen of trail-
liën, staende in 't heylicb sacrameutshuysen een gat in een van de gestoelten
staende in 't midden van dese coir" (Bisschopsstoel?), door den toegelaten Jacob
de Quester, volgde geene andere breking. Het volk is er niet geweesten daar
door is het bestaan van den scheidsmuur geconstateerd.
2) l)at de Kloosterkerk en de St. Nicolaaskerk identisck warenblijkt uit het
Arch. O. L. Vr. A. liet/, no 954, vergeleken met n i 955.
3) Kesteloo IV, bl. 72.