27
badhuis, voortloopende tot ongeveer bij het huidige Walen-
hoofd 1). Yau hier liep ook de westelijke havendijk een eind
zeewaarts iu tot den ouden dijk der dertiende eeuw.
De twee hechtste bewijzen voor het bestaan en de situatie
aldaar van de haven moeten, om chronologische redenen, op
behandeling wachten tot onze bespreking van het verlanden
en beverschen van deze haven van 't dorp Vlissingen s).
Men zal moeten erkennen, dat deze haven, toen zij nog
niet verzand was, tot het bergen van een groote vloot inge
richt was. Ik zeg ingericht. Men staat tusschen twee moge
lijkheden de haven was het restant van een vroegeren zeearm
of zij was een tot dat doel verbreed suatiekauaal.
Een zeearm te onderstellenzooals ik vroeger deedkomt
mij allengs minder waarschijnlijk voor. Zulk een dan toch
betrekkelijk klein eilandje, vlak aan zee, zou niet successief,
maar iu eens door de zee verzwolgen zijn. Ook zou het dan
niet tot Vlissingen behoordmaar een afzonderlijke parochie
moeten gevormd hebben, terwijl de rangschikking, tusschen
de parochiën Vlissingen en Bitthem in, niet aan het na 1247
verdwenen Kommerskerke doet denken 3).
Zoo blijft over een suatiekanaal of landvvater, van waar de
veerlieden op Vlaanderen uitvoeren en dat menop onbekenden
tijd, van het tegenwoordig Stedelijk badhuis af, verbreed heeft,
zoodat de vloot, die in de Hollandsch-Ylaamsehe oorlogen
(A° 1007-132S) 4) een uitgangs- en steunpunt behoefde, daar
veilig kon geborgen worden, en met den vloed kon uitzeilen,
indien dit noodig was.
Zulk een landwater of eedewaarvan in het vierde of
Anit.-DANKAARTs-blok nog sporen te vinden zijn, of die met
Vroeger „Adiiiaen de Wale hoofd" genoemd, naar iemand, die volgens
het Cohier v. d. lOOen penn. A° 1577 fol. 30 in de Korte Zelke woonde.
2) Zie Hoofdstuk III, afd. 2, onderafd. 1.
3) Van den Bergh, Oorlcondenboek Dl I, n°. 437 II, n°. 215. Zie ook Archief
Z. G. d. TF. Dl VIII, 3 stuk, blz. 107.
4) Graafschap Zeeland door J. van Grijpskerke, blz. 96132.