136
niets van nuttighde; daar was een soort van schaamte in,
wegens zijn naaktheyt, daar hy sagh, dat wy alle gekleet
waren. Hy ging deswege met zyn (h)armen en hooft op de
tafel leggenscheen daarover een oratie aan zijn godtheyt te
doen, gelijk klaar genoeg uyt syn beweginge was te sien en
verhefte (de) hooft en handen menighmaal na den hemel, ge-
bruykte veel woorden met een verheffende stem, zijnde aldus
wel een half uur besigh en wanneer hy daarmede eyndigde,
begon hy te springen en te singen. Vertoonde hem seer vrolijk
en verblijt. Bonden hem een laptjen zeyldoek voor zijn scha-
melheyt't geen hem wonderwel behaagde. Hy was ook uyt
de nature vrolijk van gelaat. Hy danste met de matroosen,
toen wy voor hem op de viool lieten spelen. Hy verwonderde
sigh niet weynigh over 't geluyt en het maaksel van het in
strument. Zijn schuytjen was van kleene stukjes hout gemaakt
en met eenigh gewas aan malkandereu gehoudenzijnde van
binnen met twee (h)outjes voorsien. 't Was soo ligt dat een
man het gemakkelijk kon dragen't was voor ons wonderlijk
te sien, dat een man alleen met soo een nietigh vaartuygh
sigh soo ver in zee dorst begeven, hebbende niets anders tot
zijn behulp dan een schepper, want, toen hy by ons kwam,
waren wy circa dry mylen van de wal. Hadden smiddags het
midden van het eyland Z.W. ten zuyen twee mylen van ons.
De wind variabel met regen; zijnde daardoor genootsaakt om
van de wal te wendenmoesten wy ons geseldschap afschepen
daar hy weynigh sin toe hadt. Dede hemom van hem ont
slagen te komen, in zijn vaartuygjen brengen, dogh hy bleef
soo lange by onse schepen tot dat hy merkte dat wy van
land voeren, waarop hy sigh na de wal toe begaf, 't Water
vry al hol, soo was mijn vrese of hy wel overkomen zou.
Naarmiddags stillctjens met regen. Tegen den avont een moy
coeltjen Wenden ten 8 uuren oostwaars; snagts styve coelte.
8 April.
Winden.
Comen ten anker onder een onbekent eyland. Z.Z.W,