34 schepen. De rekeningen van den thesaurier-generaal wijzen uit, dat de raden ter admiraliteit bezoldiging hebben ontvan gen tot einde Maart 1577 toen het prijzenhof geen reden van bestaan meer had. Wel bleef eene vloot in dienst onder een admiraal. De scheepsuitrusting was grootendeels een ste delijke zaakvan de werkzaamheid van Jacob Cajipe als commissaris-generaal van de equipage (I, artt. 16, 17, 26) is mij niets gebleken. J) Voor het onderhoud rekende men niet ten onrechte op de opbrengst van de buiten; daarna nam, van 20 Maart 1577 te rekenen, de Prins het op zich, maar hij kreeg daartegen de beschikking over hetgeen de gemeene middelen zouden opleveren en daar deze ook in de kwartieren van Goes en Tholen ingevoerd werden, kwam het onderhoud der vloot op die wijze ten laste van geheel Zeeland. De tweede instructie handhaafde niet alleen het voorschrift der eerste, dat de toestemming der steden voor de heffing van belastingen verlangdemaar ook het anderedat hare medewerking vereischte bij de verhuring of verpachting van domeinen en imposten. Met de koorden van de beurs in de hand waren de steden in staat om hare rechten te handhaven en uit te breiden. Volgens de pacificatie van Gent (art. 7) was de Prins ge rechtigd om het gebied te blijven voeren, zooals hij op het oogenblik van het sluiten van den vrede deed dus als Hooge Overheid over de '/Gemeene Zaak" krachtens de Unie van Delft en zou hij (art. 8) over de strekendie tot zijn stadhouderschap behoord haddenwederom mogen regeeren nadat hij aan de ingezetenen op de gewenschte punten satis factie zou hebben gegeven. In het voorjaar van 1577 werd i) Vermoedelijk had elke stad haar equipagemeester. Dat die van Veere op nominatie van het stadsbestuur eene commissie van Gouverneurs en Raden ontving (6 Juli 1574), die later door den Prins is bekrachtigd (10 November 1579), zal daaraan gelegen hebben, dat hij daarbij tevens gesteld werd aan 't hoofd van het (voorheen koninklijke) tuighuis aldaar.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1912 | | pagina 90