153
vattende meer dan honderd namenaan den kerkeraad verzonden, t)
De bezwaren werden daarin op gemoedelijken toon breed uitge
meten, doch de bezwaarden kregen op advies van het ministerie
van predikanten weldra nul op het met zooveel animo geteekend
en verzonden request.
Teleurgesteld over den ongunstigen afloop -het was toch
„geen strijd om des kleed#- of puulhoerhwliXe, maar een bestrijding
ran (hu boom, die soortgelijke wrange vruchten afwierp," om de
terminologie dier dagen over te nemen besloten de adressanten
het daarbij niet te laten. Op een voor dit doel belegde verga
dering werd een te voren opgesteld adres aan het oordeel der
aanwezigen onderworpen: vervolgens, na goedgekeurd te zijn,
door de leiders der beweging, als uitvoerend comité, namens de
adressanten geteekend en ditmaal met opzet niet aan den ker
keraad 2) maar aan heeren predikanten verzonden. Met meer
nadruk dan te voren werd in zeer breed gemotiveerd betoog,
waarbij allicht evenzeer aan den ernst der waarheid als aan den
eisch der verdraagzaamheid te kort was gedaan, bij de heeren
aangedrongen om toch de ergernissen uit het midden der gemeente
weg te doen. Dan, ook die vernieuwde poging bleek vruchte
loos. Ze maakte meer indruk op de „verstrooide schapen" dan
wel op de „trouwelooze herders." De „conscientiekreet" werd
zoo kalm mogelijk opgenomen en de dringende bede om een nood
zakelijk corrigendum door de „Weleerwaarde Zeergeleerde Heeren"
in alle deftigheid afgewezen. 3)
Zoo bleef dan de „doodbiddersmantel," zooals men wel smalend
1) Een tegen-adres met ongeveer gelijk aantal namen werd door de voorstanders
der toga, naar het oordeel der adressanten „een allezins passende kleeding," eenige
dagen later 27 September 1855 bij liet college van den kerkeraad ingezonden.
2) Het was hun uit het ontvangen antwoord gebleken, dat de ouderlingen, de
predikanten en de gemeente te zamen, door „verregaand plichtverzuim" hadden
misleid. Daarenboven was het gedrag van sommigen dezer heeren, in de laatste
dagen weinig overeen te brengen met hunne roeping in 1 Timotheus 3 uitgedrukt.
Ze hebben zich betoond, aldus laten de adresssanten zich uit, „vervolgers der ge
meente" te zijn, op eene „Toscaansche wijze die te verdrukken en met handigheid
over haar te hecrschen." Zie boveubedoeld adres van 15 Nov. 1855.
3) Zie missive van het ministerie van predikanten verzonden 1 Dec. 1855.