154
de toga placht te noemen, in de Middelburgsche gemeente ge
handhaafd. De teerling was geworpen en het sein tot den aan
val gegeven. Op de vraag: „Wat nu?" klonk het uit éénen
mond„Niet terugmaar vooruit Intusschen namen de erger
nissen toe. De disharmonie leidde tot verbittering en deze op
hare beurt tot het uitdenken van kerkelijke invectieven. De
preekstoel werd soms een steekstoel1) zooals de volksmond niet
onaardig zegt. De titulatuur van „gemeenteverwoesters" voor de
„ontrouwe herders" en van „scheurmakers" voor de „anti-toga
mannen" lag bij sommigen in den mond bestorven. De kerke
lijke gevoeligheden, aldus geprikkeld, werkten zelfs na in het
maatschappelijk verkeer. In één woordde actie gaf reactie.
Weldra bleek ook hier hoe gemakkelijk het gaat in troebel
water te visschen. Het „sectarisme" om in de taal der anti-
togianen te spreken sloop ook nu Zeelands hoofdstad binnen.
In het naburig Vlissingen had het reeds enkele jaren te voren
zijn intocht gedaan met een werkman op 's lands werf. Deze had
in zijn vroegere woonplaats ltotterdam nageloopen zekeren Coit-
nelis v. d. Oever 2)weleer zetschipper op de pakschuit van
Schiedam naar Rotterdam, nu predikant bij de „Gereformeerden
onder het kruis," bij het volk bekend als „dominee Kees." De-
1) Volgens den schrijver van: l)c kerkelijke strijd te Middelburg enz. Rotterdam
1857. Op blz. 54 van dit geschrift leest men: „Opentlijk werden zij (n.l. de adres
santen) van den kansel als scheurmakers uitgekreten. Ja, bijna iedere prediking
werd ingericht, om hen tegenover eene voor het meerendeel onverschillige schare
in een kwaad daglicht te stellen."
2) (Johnelis v. d. Oever, geboortig van Valkenburg (Z. H.) had in zijn jeugd
weinig onderwijs genoten. Reeds vroeg ging hij op de schuit. Eerst was hij
schippersknecht, later werd hij'zetschipper. Door lichaamszwakte zag hij zich ge
noodzaakt de man had reeds een gezin om van betrekking te veranderen.
Hij was „oefenaar." Van de „gescheidenen" had hij zich afgewend zoodra zij „vrij
heid" hadden aangevraagd. Velen voelden zich tot hem aangetrokken. Hijde
man uit het volk, bezat onmiskenbaar de gave, om zich populair uit te drukken.
Zijn volgelingen hoorden hem gaarne. In 1844 werd hij na afgelegd examen vol
gens art. 8 Dordsehe Kerkenorde door de zoogenaamde kruiskerken beroepen ver
klaard. En nu werd hij predikant te Rotterdam en dat wel zonder vast tractement.
Ieder der kerkgangers en dominee had grooten toeloop offerde des Zondags
zijne gave in de bus, expresselijk voor hem bestemd. In hoogen ouderdom is hij
gestorven. Zie over Van den Oever: Bekuopte Geschiedenis van de Gereformeerde
kerk te Rotterdam van af 1835 tot heden, door J. II. Landwehr, Rotterdam 1905.