77
3. Drieëenheid.
4. Jehovah moeten de Zoon en de H. Geest ook heeten.
5. Dezelfde eere als den Vader komt Hun toe.
6. God heeft van eeuwigheid alles geweten, maar daarom
niet aan het te voren gewetene noodzakelijkheid ingelegd.
7. De Schepping is uit niet.
8. De menseh is naar het beeld Gods geschapen.
9. Erfzonde en erfschuld zijn er.
10. De natuurlijke dood is straf der zonde.
11. Bij zijn bekeering strijdt de menscli tegen; maar God
overwint hem.
12. Bekeering is noodzakelijk.
13. Praedestinatie bestaat er.
14. Twee naturen zijn er in één persoon.
15. Christus is alleen gestorven voor de uitverkorenen."
5 Maart 1643 vertrekt ds. de Mey naar Eustatius, doch
reeds in Mei van datzelfde jaar werd hij weer beschuldigd van
ketterij door Zuid-Beveland, dat wil, dat aan den kerkeraad van
Eustatius zal geschreven worden op hem acht te geven, terwijl
Walcheren uit eigen beweging aan ds. de Mey bericht doet,
zich vooral aan zijn confessie te houden. Van verdere klachten
spreken de acta niet.
Ingewikkelder was het geval met ds. Appeldookn; de acta
van 12 Jan. 1653 berichten, dat hij te Amboina gesuspendeerd
was door den kerkeraad „vermits hij zoude bedreigd hebben, dat
hij zijn collega ds. Hartogh publiekelijk in de volle gemeente
zou tegenstaan en reprocheerenindien hij in zijn (Appeldoorn's)
beurte optrad." A. was toen gedetineerd door de politieke over
heid. De Classis oordeelt, dat de suspensie van nul en geener
waarde was, daar de beschuldiging, waarop zij werd uitgesproken
rustte op één getuige, die het met eede bevestigd had. Volgens
ds. Appeldoorn was de schuld, waarom hij gedetineerd was,
deze, dat hij geweigerd had het Actenboek aan den gouverneur
te gevenvoordat hij den kerkeraad had gevraagd. Op Batavia
had A. wel kwaad gedaan. Ofschoon gecensureerd, had hij toch
het Avondmaal gebruikt. Hierover betuigde hij leed voor de
ordinaire en extra-ordinaire deputati. Maar de Classis wilde hem