158
Ten slotte de verhouding tusschen de Gasthuismeesters en de
geestelijkheid.
Aangezien het Gasthuis door een Roomsch Katholiek gilde
werd bestuurd, terwijl er een pastoor in het gesticht inwoonde,
spreekt het wel van zelf dat de geestelijkheid daar zeer veelzoo
niet alles, had te zeggen.
Boven den pastoor stond de in de Abdy wonende provisor.
De pastoor genoot van het Gasthuis een vast inkomen en werd
bovendien betaald naar het aantal missen dat hij celebreerde.
De provisor nam een deel der Gasthuis-inkomsten in ontvangst
voor de kerk en ontving zelf geld wanneer hij in het Gasthuis
was wezen „mane", preeken.
Daarenboven droeg het Gasthuis één derde deel van de ont
vangsten uit de offerblokken af „in de boerse van Godes ackere
te Rome naer ouder costume".
Maar hoewel dus het heele Gasthuis een zuiver Roomsch Ka
tholieke stichting was, blijkt toch uit de rekeningen een zeker
wantrouweneen zekere ontevredenheidjegens de geestelijken.
„Betaelt desen selve pastoer voir een half jaer mysse dien hy
ons gheloeft hadde te doene tot 6 misse elke weke en voir elke
mysse 12 st. so comt dat ic hem voer dat half jaer bet. hebbe
die some van".
„Betaelt de selve pastoer voir dat hy sculd was die banck te
lioude als men die arme luden cleere vercofte twelcke hy soe
niet ghcdaen en heeft nochtans hem daer vore betaelt".
„Bataelt de selve voir 6 dode dien hy seyde dat sy meer gelts
ghebracht hadden dan 12 stuiver daer wy hem voere gheloeft
hebbe voir elke daer hy ons kennisse af doet die bove die 12 st.
afterlate sal en ons kennisse daer af doet 1 st. Also hem bet.
voor 6 dode dien hy ons nochtans gheen kennisse daer af gedaen
en heeft en nochtans bet".
Deze drie opeenvolgende posten uit de rekening 149798
spreken duidelijk van het stille wantrouwen of de beloofde missen
ook inderdaad zijn gehouden, en van het misnoegen te moeten
betalen voor diensten die niet zijn geleverd. De laatste post
toont ons bovendien hoe de pastoor op zich had genomen tegen
belooning van één stuiver per persoon, om aan de Gasthuis-