II. HET TESTAMENT VAN JAN MATENS EN DE ORDONNANTIES VAN 1604 EN 1681. Zooals in het vorige hoofdstuk beschreven kwam het Gasthuis een moeilijken tijd goed te boven. Onder de omstandigheden welke daartoe medewerkten, moesten wij ook de weer oplevende inkomsten uit legaten noemen. Deze begonnen nu te komen van Protestanten, zooals zij vroeger van Roomsch Katholieken waren gekomen. Onder deze legaten was er één van groote waarde, dat echter later ook wel tot bezwaren aanleiding gaf. Jan Matens, oud-burgemeester van Vlissingen, in 1605 te Middelburg overleden, vermaakte zijn geheele vermogen aan zijn zoon Jan, met de bepaling dat, zoo deze kinderloos mocht komen te stervenal het goed na den dood van Adriana van der Goes, de tweede echtgenoote van Jan Matens (de oude), zou vervallen aan het Gasthuis te Middelburg. Jan Matens, de vader, overleed in 1605, Adriana van der Goes in 1609 en Jan Matens, de zoon, in 1612 te Brussel, zonder kinderen na te laten. Nu bleek echter dat de zoon de laatste wilsbeschikkingen des vaders niet had geëerbiedigd en omtrent de goederen andere bepalingen had gemaakt. Ten gevolge hiervan ontstond een proces tusschen het Gasthuis en de door den zoon aangewezen erven. Welk proces bij sen tentie van Burg. en Schepenen aldus werd berecht dat het Gast huis twee derde en de genoemde erven één derde kregen. In September 1613 kwam het Gasthuis daardoor in het bezit van: twee derde in een huis (de Hazewind, Lange Delft, Mid delburg), 92 gemeten land, 12!/2 gemet tienden, een stuk grond in Gent, Klein Egypte genaamd, negen duizend gulden en 4600 gulden aan rente-brieven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 218