188
Het verslag van deze vergadering der Regenten met de heel
kundigen eindigt in een klein onderschrift: „nota, sullen ooe
soo vele mogelic is bevrugte vrou luvden die noch omtrent de
dry maenden gaen moeten uit de gasthuyse gehouden werden".
Natuurlijk werden ook de voorschriften voor den binnenvader
en zijn vrouw, in het pesthuis, nog eens nagezien en herzien.
Het loon dat deze genoten, werd ook al weer voor de helft
betaald door de diaconie van de „duytsche arme", en bedroeg
28 pond, 2 last turf, vrije woning in het pesthuis en de helft
van de vruchten uit den hof. De andere helft was voor het
Gasthuis.
Voor de verzorging der patiënten ontving de vader 12 stuiver
daags per persoonzoolang althans het getal der zieken de twaalf
niet te boven ging.
Kwamen er meer dan daalde het loon tot 10 stafver per dag
en per zieke.
Dit was een, voor die tijden, zeker heel hoog loon; maar de
betrekking was dan ook verre van ongevaarlijk.
In 1666 werd de post bekleed door Lüdolpf Hulshopf, maar
reeds op 12 Jan. 1667 werd opgeteekend dat „alsoo Lüdolpf
Hulshopf dese werelt is overleden soo is tot congerge angenomen
Geert van Ootshoorn ondertraut synde met de weduw van
voorz. Lüdolpf Hulshoff".
Dit huwelijk werd echter voor Outshoorn noodlottig, want
9 Mei 1668, nauwelijks een jaar later, vermeldden de notulen
dat Jan Moenens werd aangesteld in de plaats van den over
leden Outshoorn welke Moenens nu op zijn beurt weer trouwde
met de weduwe van Outshoorn.
Jan Moenens hield het langer uit, tot 1676, wanneer zijn
weduwe „is comen te hertrouwen" met Pleter Sallinger.
In 1683 was dit echtpaar nog in functie als binnenvader en
moeder van het pesthuis, zooals uit de notulen blijkt van Sept.
1683 toen de binnenmoeder verlenging van dienst kreeg op
voorwaarde: „dat sy an het Gasthuys soude voldoen en betaelen
tgene de juffr. regentinnen van het gasthuys en pesthuys souden
tauxeeren weerdich te syn hetgeue op de inventaris van het pest
huys wert vermist".