189
Ook werd haar loon verminderd van 28 op 20 pond 's jaars.
Blijkbaar had deze, wij moeten aannemen buitengewoon aantrek
kelijke vrouwde administratie een weinig in de war laten loopen.
In den loop van 1666 nam de pestepidemie nog zoo'n vaart
dat de Regenten aan het „eerbare collegie der diaconie" vroegen
om uit hun midden personen aan te wijzen om hen ter zijde te
staan „in dese conjuncture des tyts".
Telkens moesten er meer hedden worden aangeschaft en meer
kisten.
De pestmeester, Jan Symon, moest de zieken behandelen en
was daarbijvolgens zijn contractverplicht alle medicamenten
en zalven te leveren, behalve de „sudorifera" t) welke betaald
werden door het Gasthuis en de diaconie.
In 1667 merken wij niet meer van maatregelen, zoodat mag
worden aangenomen dat de epidemie toen geweken was.
Nu door de toelichting in de notulen ons de beweegredenen
der Regenten telkens veel beter duidelijk worden dan dit uit
de rekeningen alleen kon geschiedenblijkt ons hoe onzeker de
Regenten dikwijls waren in de te volgen gedragslijnhoe zij steeds
angstvallig uitzagen naar hetgeen in andere gasthuizen geschiedde
of gewoonte wasen hoe dikwijls zij van eenmaal gestelde regels
afweken.
Dat zij dan later meermalen leergeld moesten betalen, wien
zou het verhazen?
Als de Regenten in 1668 het verzoek kregen van Pieter.
Maas om te mogen trouwen met de ziekenmoeder Fransyntje
de Bot en om daarna met haar in het Gasthuis te mogen in
wonen, raakte het bestuur in moeilijkheid.
Allereerst werd Fransyntje in de vergadering binnen geroepen
en werd haar de vraag gesteld„of sy int houwelick volcomen
haer contentement hadde". Daar het antwoord luidde „apsolut
ja", bepaalden de heeren er zich aanvankelijk toe „haer Godts
segen" toe te wenschen. Waarop zij verder beraadslaagden om
trent de tweede vraag, die der inwoning, en na ampele discussie
tot het volgende besluit kwamen„alhoewel het bv ons nooyt
1) Zweetdrijvende middelen.