15
van Sluis komt aan een hoogen plompen toren staande op Cad-
zand bewesten Sluis genaamd Sint Lambert, dan is men de
l'ransche Pol gepasseerd en mag men vrij oost aangaan recht op
Vlissingen" Van de restauratiekosten, in 1609 en volgende
jaren aan de kerk besteed, is een deel ja mogelijk wel het leeuwen
deel gedragen door proost, deken en kapittel van Sint Baafs te
Gent, die daar als tiendheti'ers van de parochie uit krachte van
het Viaamsche recht toe waren verplicht 2), en uit dien hoofde
in 1610 met de kerkmeesters waren overeen gekomen dat zij
voor het werk een som zouden uitkeeren van 1950 gulden 3).
Een ander deel werd naar uitwijzen van de kerkmeestersrekening
van 1609/10 „bij forme van leeninge" door de gemeente zelf bij
gedragen, en de rest zal men hebben gevonden uit de inkomsten
van het kerkegoed.
Dit laatste bestond nagenoeg geheel in grondeigendom. Tellen
wij al de landerijen bijeen, waarvan de kerk in 1610 pacht trok
1) liet nieuw vermeerde licht ghenaemd de sleutel van t tresoor enz. des grooten
zeevaertsdoor Jours Carolus, Arnst. 1634, 2e Boek blz. 17. Dat mét dezen
zoogenaamden Sint Lambertstoren inderdaad die van Cadzand wordt bedoeld, zien
wij uit het bericht van Balduinus HunniüS, predikant te Oostburg van 16761690, e
die in zijn Zeeuwsche Buise (blz. 80) zegt dat de toren van Cadzand tot op zijn
eerste verblijf in Staats-Vlaanderen toe „de zeelieden door hare hoogte en met den
naam van Sint Lambert voor een baken diende, maar die der ook op wierd afge
broken."
2) Van 1613 af gold in Vlaanderen, ingevolge het plakaat der Aartshertogen
van 2 Oct. 1613 (Ordonnantiën, edicten en placcaerten van Vlaanderen, II blz.
37 vlg.) de regel, dat de bezitters der kerkelijke tienden in eenige parochie voor
buitengewone kerkreparaticn aldaar hadden bij te dragen „le revenu de deux années
a payer en six années par égale portion a savoir en chacune desdites six années
un tiers revenu annuel."
3) Het accoord was, gelijk het Vrije op 21 April 1615 aan den Raad van State
berichtte, met zijn voorkennis en goedkeuring getroffen op 14 Augustus 1610.
Volgens een brief van het Vrije aan de Staten-Generaal van 28 Febr. 1618 had
het kapittel daarin gevolgd „zekere sententie in date den 24 Sept. 1605 gewezen
bij mijn heeren van den Raad van Vlaanderen tot Gent," waarbij in een geding
tusschen pastoor, baljuw, schepeuen en kerkmeesters van Oosterzeele als eischers
en den bisschop van Brugge, prelaat en abt van Eename als verweerders de ver
weerders waren „gecondemneerd te moeten opmaken en repareeren den koor van
de kerke, te bekostigen het hangen van de klok in den toren, en den hoogen outaar
te stoffeeren van ornamenten en andere noodzakelijkheden."