53
te Middelburg niet had mogen preeken en „om zijn partijdig
gedrag" jegens den Prins volstrekt niet in aanmerking verdiende
te komen „in eene stad, van dewelke Zijne Hoogheid Heer is".
Daarom had Baron Van Lijnden instantelijk verzocht, dat het
beroep zou worden gekeerd, ten einde gevaarlijke troebelen te
voorkomen. Ook had hij niet vergeten er op te wijzen, dat Van
der Palm bij de Douairière zoo goed op zijn plaats was, dat
hij toch voor het ambt te Vlissingen zou bedanken, indien het
hem niet met algemeene stemmen werd opgedragen, t)
Zeker een merkwaardig gevalde representant van Zijne Hoog
heid die den beschermeling van den oud-representant den toegang
tot den preekstoel wil afsluiten om redenen van staat
Maar Baron Van Lijnden had goed gezien: Van der Palm
begeerde het hem aangeboden ambt niet; hij bedankte in Augustus
en bleef in dienst bij de Douairière.
In een schrijven aan een vriend 2) getuigde hij„O mijn vriend,
Gods wegen zijn niet gelijk onze wegen; men moet de uitkomst
afwachten". Waarop hij wachtte, dat zei hij niet. Wel verklaarde
hij van zich zelf„De zucht om op grooter tooneel geplaatst te
wordenis mij vreemd"maar zonder hem van opzettelijke on
oprechtheid te verdenkenmag mengezien de roldie hij weldra
zou gaan spelen, toch wel de onderstelling wagen, dat de jonge,
ambitieuse man, toen hij deze verzekering neerschreef, geen bewijs
van groote zelfkennis gaf.
Al spoedig zien we Van der Palm ook als lid van het
Zeeuwsch Genootschap optreden. In het 14e deel der Verhande
lingen, verschenen in 1790, komt de mededeeling voor, dat
toegelaten is: Johan Hendrik, van der Palm, predikant, thans
wonende te Middelburg.
Gelijk reeds is opgemerkt, was bij zijn entre'e de naam Van
der Palm in dezen kring geen onbekende meer. In hetzelfde
deel der Verhandelingen vinden we zijn eerste bijdrage: een
1) Bijlage 5.
2) Beets „Leven en Karakter".