11
In dit jaar had het Genootschap het overlijden te betreuren
van één directeur, den heer jhr. rar. A. van Reigersberg Versluys,
alsmede van de leden dr. P. L. Abresch, dr. J. C. Bolle, J. A.
Dorrenboom, prof. dr. P. Fredericq, M. M. Schepman en jhr.
mr. D. G. van Teylingen. Het is mijn voornemen niet U bezig
te houden met een min of meer uitvoerige levensbeschrijving van deze
heeren. Daar zij in onze ledenlijst hebben willen opgenomen
zijn, mogen wij aannemen dat zij ons Genootschap een goed hart
hebben toegedragen en zijn streven op een of andere wijze hebben
ondersteund. Een paar namen gaven mij aanleiding tot enkele
opmerkingen.
Bij vergelijking van de jaartallen achter de namen van de
leden in de lijst van het vorige jaar zien wij dat het getal achter
dien van jhr. Van Reigersberg Versluys het verste in den tijd
teruggaat. Reeds in 1864 is hij directeur van ons Genootschap
geworden, dus toen het honderdjarig bestaan er van nog moest
worden gevierd. Zijn groote belangstelling heeft hij in dien langen
tijd getoond door een trouw bezoek van de maandelijksche ver
gaderingen, dat hij alleen in de laatste jaren moest opgeven, ten
slotte door het legaat, dat in de laatste gewone vergadering is
ingekomen en waarvan straks nog eens de beschrijving zal worden
gegeven. Maar vooral verdient in herinnering te worden gebracht,
dat de overledene sinds de oprichting in 1874 lid is geweest van
een commissie, die oorspronkelijk genoemd werd de commissie
tot het opsporen, het behoud en het bekendmaken van de over
blijfsels van kunst en oudheid in Zeeland. Deze cotamissie is
eenige jaren lang zeer actief geweest; zij bewerkte de restauratie
van de grafmonumenten van het geslacht Van Tuyll van Seroos-
kerke in de kerken te Kapelle in Zuidbeveland, te Serooskerke
in Walcheren en te Stavenisse, en dat van het geslacht Thibaut
in de kerk te Aagtekerke, zij bewaarde den laatsten houten gevel te
Middelburg, en vestigde de aandacht van gemeente- en kerkbesturen
op de noodzakelijkheid van de herstelling van tal van oudheden. In
1890 hield zij in de leeszaal voor directeuren en leden met hunne
dames een tentoonstelling van afbeeldingen van gebouwen, beeld
houwwerken, grafzerken, tegels en andere merkwaardige voorwerpen.
Zij was toen voornemens bij genoegzame deelneming een plaat-