7
1764 behalve de proef ook een tamelijk moeilijk examen van den
leerknecht op theoretisch gebied werd geëischt. Wat toen werd
gevraagd, staat in extenso vermeld in mijn artikel over het Goud
en Zilversmidsgilde te Middelburg t).
Looff moet zijn zaakjes goed hebben geweten, daar hij later,
zooals wij zullen zien, toonde een zeer bekwaam essaieur te zijn.
Het was voor het gildebestuur verplichtend gesteld een metalen
plaat te bezitten, waarop de meesterteekens der goud- en zilver
smeden waren ingeslagen, Be platen uit de 17e eeuw van het
Middelburgsche gilde zijn verloren gegaan, zoodat Looff's meester-
teeken daaruit niet kan worden omschreven. Het is echter waar
schijnlijk, dat onze Johannes bij gebrek aan middelen geen eigen
zilversmidswinkel zal hebben bezeten. He prachtig gegraveerde
schotel in bezit van den heer Van Kerkwijk draagt aan de
onderzijde o.a. een meesterteeken een lelie? dat wel niet
van Looff zal zijn, terwijl het hoogst artistieke graveerwerk aan
de binnenzijde voluit met zijn naam is geteekend. Mogelijk heeft
het meesterteeken bestaan uit zijne ineengestrengelde initialen,
zooals wij die op den door hem vervaardigden rederijkerspenning
der Middelburgsche kamer „het Bloemken Jesse" terugvinden.
Joh. Looff komt niet voor onder de dekens of andere be
stuursleden van het gilde, wat onze meening versterkt, dat hij
het zilversmidsberoep niet zelfstandig heeft uitgeoefend, maar zich
tot het graveeren op niet door hem vervaardigde zilverwerken
zal hebben bepaald.
Bij gebrek aan officieele berichten mag worden gebruik ge
maakt van gegevens, die iemand slechts zijdelings raken. Zoo
ook hier. Wij vinden den naam van Joh. Looff vermeld in een
brief van het jaar 1655, door Johannis Zachariassen, eenigen
zoon en opvolger in de brillenslijperij van den vermeenden uit
vinder der verrekijkers 2) aan de stedelijke regeering alhier gericht
1) Zie Jaarboek van het Kon. Ned. Genootschap voor Munt- en Penningkunde
jaargang 1914, hlz. 89 en v.
2) De heer C. de Waard Jr. schrijft in zijn De uitvinding van de verrekijkers
's-Gravenhage, 1905, op blz. 155, dat naar een uitspraak van den zoon „sijn vader
den eersten verrekijeker maeckte hier te lande anno 1604 naer eene van eenen
Italiaen, daerop stont: „anno 1590"".