46
het een Zeeuwsche vorming is, kan het niet van knikker
steenen balletje, zijn afgeleid, want dit wordt „mui-pel" ge
noemd. Maar ook het verband met „knikken" is me niet
duidelijk.
k 11 i p s e n. 1. Met een knikker in een kuiltje schieten. Yandaar
de naam van 't spelKnipskute spelen.
2. De mossels van elkaar trekken en van onreinheden zui
veren. Aa je de mossels slecht knipst krieli je bie 't eten
drïn in je mond.
k n o e s e 1. Knoest.
k n o e s e n. Ie viel van de fiets, 't knoesen zo mè. ('t Gaf
een smak).
knu ven. Knabbelen, afknuiven. Bêeneu uut de soepe ofknuven.
k o (triviaal). Achterste. Lompe koekoek, dl hl je mie je ko
op m'n óed zitten, hlad verrinneweerd netuurlijk.
k o e f e r. Wordt in denzelfden zin gebruikt als: ko.
koeiepestoor (fr. pasteur, paitre). Dit is de betiteling van
een boerenknecht, die 's Zondags voor 't voederen der dieren
moet zorgen, in uitgebreiden zin: Hij die 't vee verzorgt,
k o e i h e. Margriet (bloem).
k o e k e. Onder koeken eten verstaat men pannekoek eten, ook
plattekoeken genaamd. Ze worden, in tegenstelling met b.v.
't Oosten van ons land, slechts zelden gebakken. Maar
gebeurt het een enkelen keer, dan worden ze ook feestelijk
genuttigd met boter en suiker er op. Zelfs worden dan de
buren mee getracteerd!
koekestad. Stad (kindertaal), 't Woord is doorzichtig genoeg.
Uit de stad thuiskomen zonder een koekje voor vrouw en
kinderen te hebben meegebracht, gaat voor hem, die slechts
zeldeli op reis gaat, niet gemakkelijk,
koekoeksliem. Hars.
koekoeksspie (ook koekoeksspog). Schuim van het schuim
beestje, dat men vaak aan de planten in den tuin vindt,
koenkelpot. Rommelpot. Dit is het bekende instrument,
bestaande uit een aarden kan of blikken bus bespannen met
een varkensblaas, waar doorheen een rietstaafje gaat. Na eerst
in de rechterhand te hebben gespuwd, laat men die vlug langs