62 karakter van een waterschap en de daaraan verbonden conse quenties de nadruk wensten te leggen dan dat zij, op gronden van billijkheid en de bestaande verhoudingen, van het stricte recht zouden willen afwijken. Men had kunnen verwachten, dat nu verder alles langs lijnen van geleidelijkheid zou verlopen, edoch, Gedeputeerde Staten zagen in de vergadering der Provinciale Staten var 8 November 1872 een aanvaller verschijnen, en nog wel uit hun midden, die door een enkel admendement de verworver godsvrede kwam verstoren. Het was de heer Mr Fokker, lid van Gedeputeerde Staten, die in die vergadering op artikel 64 (nieuw, art. 101 oud) een amendement voorstelde, dat met 28 stemmen voor en 7 tegen werd aangenomen en waardoor de gelijkberechtigdheid der buitenlandse eigenaren met de Nederlanders wederom werd verbroken. Artikel 64 luidde in zijn oorspronkelijke vorm en voor zover hier van belang, als volgt „Ter vergadering van ingelanden, kunnen stembevoeg den zich doen vertegenwoordigen door een gemachtigde, mits hij de vereischten bezit, bedoeld aan het slot van art. 43." Onder de vereisten, waarnaar hier verwezen wordt, viel blij kens de oorspronkelijke tekst van art. 43 ook het Nederlander schap. In een der hiervoor genoemde nota's van wijziging werd de eis van het Nederlanderschap in artikel 43 geschrapt, eo ipso kwam dus die eis in artikel 64, waarvan de redactie niet wezenlijk gewijzigd was, eveneens te vervallen. De heer Mr Fokker kwam nu met een amendement om in artikel 64 alsnog de eis van Nederlanderschap op te nemen. Dit amende ment, schriftelijk en mondeling door de voorsteller toegelicht, ondervond niet al te veel tegenstand en werd, gelijk reeds werd gemeld, door de Staten aanvaard. Hiermede was evenwel eerst recht een knuppel in het hoender hok geworpen. De Belgen wendden zich, gelijk reeds werd ver meld, tot hun Minister van Buitenlandse Zaken een afschrift van deze brief berust in tweevoud in het Bibliotheekdossier. Het gevolg hiervan was de eveneens reeds vermelde brief van de Belgische gezant in Den Haag aan onze Minister van Buiten landse Zaken, waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken de gezette overweging van Gedeputeerde Staten vroeg. Het daarop door Gedeputeerde Staten gegeven antwoord bevredigde de Minister niet en hij deelde mede, aan de Koning te hebben voorgesteld, Zijn beslissing op het reglement te verdagen. De bezwaren, die voor de Minister aanleiding waren tot deze stap te besluiten, waren I, het doen vervallen van de bepalingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1951 | | pagina 88