146
te bespeuren. Ook Alpertus Mettensis geeft ons in zijn kroniek
een vingerwijzing. Als hij de slag bij Vlaardingen beschrijft
in 1018, vertelt hij hoe Friezen zich in de wildernis aan de
Merwede gevestigd hadden en daar samenwerkten met ,,prae-
dones", met rovers.
Deze rovers, die de kooplieden lastig vielen en die een
sterkte hadden bij Vlaardingen (d.i. de tol van Dirk III),
zouden de Friezen aan zich dienstbaar gemaakt hebben. Gos-
ses identificeert, ongetwijfeld terecht, deze praedones met
welgeborenen en vraagt zich dan af, tot welke stam deze dan
wel behoord kunnen hebben. Wij mogen daarop toch wel
rondweg antwoorden het waren afstammelingen van de
Denen. De tijdgenoten van Alpertus zullen dat ook zeker zo
begrepen hebben, want het was in de 11e eeuw de gewone
benaming voor al dat gespuis uit Skandinavië. Guillaume de
Jumièges gebruikt ook zo nu en dan deze en dergelijke termen
om de Normandiërs aan te duiden. Prof. Meyers heeft een
andere mening uitgesproken over de welgeborenen28). Hij
stelt hen gelijk met de ethelingen uit het Friese recht, naar
zijn opvatting zo genoemd omdat zij een ethel, een overgroot
vader (bedoeld is een wettige overgrootvader) hadden, dus in
drie geslachten vrij waren van bastaardij. Die verklaring lijkt
mij weinig waarschijnlijk. Wij vinden telkens, dat bij processen
over welgeborenschap iemand zijn staat bewijst met getuigen,
die komen verklaren dat zijn vader, grootvader, enz. steeds
als wettig en welgeboren gegolden hebben. Geschreven brie
ven van adeldom waren er nu eenmaal niet. Hierbij valt niet
de nadruk op de wettige, maar op de edele geboorte.
Een andere reliek uit de Noormannentijd schijnt ook nog de
inrichting van de heervaart in Holland en Zeeland. Gosses
wijst erop, dat dit een dienst te water was. De heervaartplich-
tigen waren ingedeeld volgens riemtalen, als roeiers op de
oorlogsschepen. In Zeeland sprak men niet van riemtale, maar
van „hevene", een woord, dat afgeleid moet zijn van het
Skandinavische ,,hafna", d.i. een district, dat een bepaald
aantal roeiers leverde. Ook dit Skandinavische woord geeft
hier weer een zeer duidelijke vingerwijzing.
Zo hebben wij hier dus een vrij talrijke groep van kleine
edelen, waarin wij op goede gronden de nazaten van de
Deense overheersers in het Karolingische Friesland mogen
zien en wij hebben een talrijke groep van kleine kasteeltjes,
torenheuvels, chateaux a motte, die in hun oorsprong zeker
28) E. M. Meyers, Het Friese en het Drentse erfpacht- en huwelijks-
goederenrecht (Akademiedagen II (1949)).