aanwassen. Om rechten te kunnen doen gelden op de aanwas is het voor
de ambachtsheer niet noodzakelijk, de zeedijk in eigendom te hebben.
Voor het bewijs van deze stelling is het gewenst, het ontstaan en de
geschiedenis van de ambachtsheerlijkheden en de ambachtsheerlijke rech
ten na te gaan.
Hoewel in het bijzonder het ambachtsheerlijk recht van aanwas zal
worden behandeld, zullen terloops ook andere in Zeeland nog be
staande heerlijke rechten zoals visrecht en plantrecht ter sprake komen.
De geciteerde literatuur en jurisprudentie zijn aan het slot van deze
studie opgenomen; naar de jurisprudentie wordt in de tekst onder een
volgnumer verwezen.
I. Ambachtsheerlijkheden en ambachtsheerlijke rechten
1. Het leenstelsel
In deze studie zullen de gevolgen van de wetten en besluiten van de
jaren 1795 en volgende voor de ambachtsheerlijkheden en ambachts
heerlijke rechten worden nagegaan. Omdat in deze wetten en besluiten
vaak sprake is van rechten uit het leenstelsel afkomstig, is het nodig in
het kort iets te zeggen over het leenstelsel, zijn ontstaan en zijn betekenis.
Het leenstelsel is ontstaan uit de kombinatie van vazalliteit en bene
ficium, uit een nauw verband tussen het zijn van vazal en het hebben
van een beneficium (een leen). De vorst gaf een beneficium om de vazal
daarmee aan zich te verplichtenomgekeerd verbond een vazal zich, voor
de vorst diensten te verrichten om een beneficium te krijgen.
Ook kwam het herhaaldelijk voor dat de groot-grondbezitters die hun
grond in volle eigendom hadden (allodiale eigendom) hun eigendommen
aan de landsheer opdroegen en ze daarna van hem in leen terugontvingen.
Zij deden dit omdat ze vreesden dat hun bezittingen hen anders toch op
een of andere dag zouden worden ontnomen. Nu ze hun eigendommen
aan de vorst hadden opgedragen konden ze echter rekenen op bescher
ming van de landsheer. Op deze wijze verminderde de allodiale eigendom
sterk en kwam het leenstelsel tot volle ontwikkeling. Van leen en leen
stelsel kan men eerst spreken wanneer elke vazal een beneficium heeft.
Het leenstelsel is geleidelijk gegroeid en heeft zich in de Karolingische
periode van de 6e eeuw tot in de 9e eeuw zodanig ontwikkeld dat het aan
het einde van de 9e eeuw bijna alle levensverhoudingen beheerste, zowel
op publiek- als privaatrechtelijk gebied. In de 11e en 12e eeuw komen
de woorden feodum en feudum in de plaats van het woord beneficium.
Zo groot is de invloed geweest dat men de periode die volgde op de
2