genoemd zijn zoals recht op aanwassen, recht op dijken en wegen, plant-
recht en andere.
Maar de uitdruking „uit het leenstelsel of leenrecht afkomstig" vormt
niet de enige moeilijkheid van art. 25. Het tweede lid bepaalt dat schade
vergoeding zal worden gegeven aan degenen die binnen zes maanden
daartoe een verzoekschrift indienen. Niemand kreeg echter op de inge
diende requesten antwoord, laat staan schadevergoeding. De vraag werd
nu gesteld of de in art. 25 bedoelde rechten direct vernietigd waren, dus
voordat schadevergoeding was uitbetaald, dan wel dat vernietiging eerst
in kon gaan nadat de schadevergoeding was geregeld.
Men was het dus over de betekenis van de inhoud niet eens en men
was ook verlegen met de toepassing van de artt. 24 en 25, vooral wat de
afschaffing van de rechten zonder schadevergoeding betrof.
De ideeën van de Staatsregeling van 1798 zijn terug te vinden in de
daaropvolgende Staatsregelingen van 1801 en 1805. Het leenrecht bleef
afgeschaft. Art. 16 van de Staatsregeling van 1801 luidt: „Het leen
recht wordt geheel afgeschaft, en alle leenroerige goederen gehouden
voor allodiaal. De wet zorgt voor de schadeloosstelling der leenheeren".
De schadevergoeding is echter nimmer uitgekeerd, ook niet toen art. 9
van de Staatsregeling van 1805 deze nog eens had toegezegd. Wie dus
land in leen had was van leenman allodiaal landeigenaar geworden en
wie rechten in leen had, bijvoorbeeld die welke tot de ambachtsgevolgen
gerekend werden, had deze rechten als zodanig verworven. Hier dus een
onbillijke benadeling van de leenheer en een onbillijke bevoordeling van
de leenman. De Hoge Raad besliste in 1882 1dat de rechten van de
ambachtsheer door art. 25 van de Staatsregeling van 1798 niet vervallen
zijn maar ook krachtens art. 16 van de Staatsregeling van 1801 en
art. 9 van de Staatsregeling van 1805 van feodaal allodiaal ge
worden zijn.
De benadeling van de leenheer enerzijds en de bevoordeling van de
leenman anderzijds was er mede de oorzaak van dat na 1801 de vraag
gesteld wordt wat nu eigenlijk gewenst is: herstel van de rechten of
schadevergoeding. In 1803 brengt de Raad van Binnenlands Bestuur een
advies uit omtrent herstel van heerlijke rechten. De „eigenlijk gezegde"
heerlijke rechten, het recht van jurisdictie, achtte de Raad afgeschaft;
een schadevergoeding voor het gemis van deze rechten vond hij echter
billijk. Betreffende de „oneigenlijke" heerlijke rechten, waaronder de
1) Jurisprudentie, no. 7.
10