Wij zullen nu dit heerlijk recht van aanwas aan een nadere beschouwing
onderwerpen. Er is, zoals Kronenberg 1zegt, een karakterverschil tussen
de rivieren en haar mondingsgebied en hij vindt het dan ook verklaarbaar
dat er verschillende rechtsregels in deze beide gebieden heersen. In het
Gelderse rivierengebied gold de aanwas vanouds als wijze van eigendoms-
verkrijging, het recht dus om uit kracht van natrekking eigenaar te
worden van de aangewassen grond. In het mondingsgebied van de grote
rivieren in Holland en Zeeland bestond dit recht van aanwas, het
jus alluvionis, niet. Hier liet de landsheer rechten op de aanwas als regaal
gelden. Dit recht begon zich in de 12e eeuw te ontwikkelen. Soms hadden
kerken of kloosters al rechten op buitendijkse, boven normaal hoogwater
gelegen gronden verkregen voordat deze ontwikkeling begon. Deze bij
zondere persoon hebben hun rechten behouden; de landsheer maakte op
deze gronden geen aanspraak. Maar allen, ook zij die in het bezit van hun
buitendijkse gronden waren gehandhaafd, verloren het recht van aanwas,
het jus alluvionis. Het buitendijks regaal deed aan de landsheer alle
buitendijkse gronden toekomen waarop niemand anders zijn recht kon
bewijzen, en alle gronden die in de toekomst nog zouden aanwassen.
De landsheer kon dus niet alleen de bestaande aanwas, maar ook zijn
recht op toekomstige aanwassen vervreemden. De aangelande die een
zodanig recht van de vorst verkreeg had dan weliswaar recht op hetgeen
in de toekomst aan zijn land zou aangroeien, maar hij had dit recht niet
als aangelande doch krachtens een afzonderlijk recht dat oorspronkelijk
de vorst als regaal toekwam. In het schorrengebied van Holland en Zee
land is het recht van aanwas dan ook een zakelijk recht, elders is het een
wijze van eigendomsverkrijging.
De landsheer ontleende aan dit buitendijks regaal het recht, aan
derden octrooi te verlenen tot het indijken van buitendijkse gronden.
Wanneer iemand een zodanig octrooi had verkregen en wanneer aan deze
bedijker tevens het ambachtsrecht overheidsgezag en ambachtsge
volg in leen was gegeven over het in te polderen gebied, dan was hij
ambachtsheer van het nieuwe land geworden. Deze gang van zaken was
in Zeeland regel: grote delen van Zeeland zijn op deze wijze ontstaan en
dat is ook de reden dat men juist in Zeeland zoveel ambachtsheerlijkheden
kent en zoveel ambachtsheerlijke rechten.
Bij de bespreking van de ambachtsgevolgen merkte ik reeds op dat
voor Holland alleen die rechten als ambachtgevolg overgingen op de
ambachtsheer die in de akte van verlei werden genoemd. Voor Zeeland
1) p. 12.
19