recht wordt vernietigd en een nieuw gevestigd. In de achtereenvolgende
ruilverkavelingswetten is steeds een verschil gemaakt tussen de behande
ling van zakelijke genotsrechten enerzijds en hypotheken en beslagen als
zakelijke zekerheidsrechten anderzijds. De eerste worden geregeld of op
geheven, terwijl de hypotheken en beslagen met behoud van de rang
overgaan op de nieuwe kavels. De memorie van toelichting zegt bij
art. 10 van de ruilverkavelingswet 1924 overeenkomende met art. 28
van de wet 1954 „uit de aard der zaak bestaat de mogelijkheid dat
de hier bedoelde rechten door de regeling verandering ondergaan" en bij
het tweede lid van hetzelfde artikel: „Zoude het recht opnieuw worden
gevestigd, dan zouden de hypotheken en beslagen opnieuw dienen te
worden ingeschreven". De hypotheken en beslagen wilde de wetgever dus
niet opnieuw vestigen. Moeten wij hieruit niet concluderen dat daarom
voor deze rechten andere regels gelden en dat bij regelen van zakelijke
genotsrechten door de wetgever wel degelijk aan het vestigen van een
nieuw recht is gedacht? Ook de tekst van art. 96 van de ruilverkavelings
wet 1954 zou, evenals het overeenkomstige artikel in de vorige ruilver
kavelingswetten, aanleiding kunnen geven tot deze opvatting. De tweede
zin van het tweede lid van dit artikel luidt: „Door de overschrijving der
acte in de openbare registers worden de daarin omschreven rechten ver
kregen'Hier dus weer geen overgang van rechten maar een verkrijging.
Daarentegen regelt het derde lid van art. 96 wel de overgang van hypo
theken en beslagen.
De eerste zin van het tweede lid van art. 96 van de ruilverkavelingswet
1954 bepaalt dat de akte van toedeling als titel geldt voor de daarin
omschreven rechten. Bij de behandeling van deze wet in de Staten-Generaal
hebben sommige leden van de vaste Commissie voor de Landbouw vragen
gesteld omtrent de betekenis van dit artikel. In de memorie van antwoord
(§6, p. 11) zegt de regering naar aanleiding van deze vragen: „Zij (bo
vengenoemde „sommige leden") onderschrijven blijkbaar de mening van
de meeste auteurs dat de rechthebbenden in de ruilverkaveling hun titel
vinden in de acte van toedeling, dat dus de in die acte genoemde subjec
ten de daarin omschreven rechten originair worden toegekend en dat alle
oude rechten door het overschrijven van de acte tenietgaan". Ook de re
gering is deze mening toegedaan: „Zij (de verantwoordelijke ministers)
zijn het eens met de leden, die het positieve stelsel belichaamd zien in de
werking van de acte". Even verder lezen wij in de memorie van antwoord:
„Ook naar de mening van het Hof (N. J. 1954, 202) is dus het beslissen
de moment voor het ontstaan van nieuwe en het tenietgaan van oude
rechten de overschrijving van de acte". Ik ben mij er van bewust dat in
31