Brief van 16 Juli 1774 aan Camper: ,,0p de goudvisjes kunt UWEHGIde
vasten staat maken... Dog staat mij toe dat ik zulks tot het laatst van
September of begin van October mag uijt stellen, haare ongemeene mak-
heijd, waar door zij in de vijver het brood van tussen de vingers weg haaien,
verbied mij, meer als eens het net op te haaien, want anders worden zij
schuw, en dan zijn der zomtijds 50 a 60 op 't net. Elk krijgt dan zijn portie,
want het is ongeloovelijk hoe veel aanzoek ik om die diertjes van alle kanten
krijge. Laat mij inmiddels voor dien tijd nog eens weeten of UWEHGId daar
twee of vier begeert te hebbe en of zij voor een vijver om voor te teelen of
voor een cieraad in een witte glase Vies moeten gehouden worden in welke
laatste geval ik wel wat van de moijste uijtzoeke. Een afgebrande distilleer
kolf in een mantje is van alles het bequaamst tot versending en daar in
zullen zij, maakt er staat op, UWEHGId toegezonden worden, volgens de
door UWEHGId opgegeeve reijs-route".
19. Het gedrukte overlijdensbericht van Baster luidt als volgt: Nadien het den
Vrijmachtige God behaagd heeft, dezen nagt omtrent ten twaalf Uuren,
mijn tedergeliefde Man, den Heer Job Baster, in zijn Ed. Leven Medicinae
Doctor en Lid der voornaamste geleerde Genootschappen, na eene bed-
legering van ruijm drie weeken, in den Ouderdom van 63 Jaaren, 11 Maan
den en 3 Dagen, uijt mijn liefde-armen weg te nemen, en het Tijdelijke met
het Eeuwige te doen verwisselen, hebbe ik het van mijn pligt geagt Uwel
Eerw. hier van bij deze communicatie te geven, niet twijffelende, of Uwel
Eerw. zult in deze mijne regtmatige droefheid wel eenig deel nemen. Terwijl
ik met bede, dat Uwel Eerw. en geëerde Familie nog lange voor alle funeste
gevallen zult mogen bewaard blijven, d'eer hebbe mij in Uwel Eerw. vriend
schap aanbevelende te teekenen
20. Uit notariële archieven in het Rijksarchiefdepot te Middelburg.
14 Oct. 1738 gecompareerd voor Johan Erkelens, openbaar notaris enz.
Mons. Johan van Gooten mr Chirurgijn alhier Zierikzee], die verklaart
ter requisitie in instantie van den Heer Marinus de Jonge enz., balluw deeser
dat hij deposant op den 1 Juli deezes jaars des namiddags tusschen twee
en half drie uijren is ontbooden en versogt te koomen ten huijse van dheer
Johan Melchior Smith Nots. en Proc. alhier, en aldaar gekomen sijnde den
selven heeft bevonden met drie gecontuseerde wondjes omtrent op 't midden
van 't hooft en nog een kleijn wondje aan 't voorhoofd bij de wijnbrauwen,
dat denselven in een kortstondige flauwte is gevallen en dat wijders
Ziericzee, den
7 Maart, 1775
UwEerw. Onderdanig en Bedroefde Dienaresse
Jacoba Vink
Wed. Baster
62