Mogelijk hebben Tollens en Zwigtman dezelfde plichtsgetrouwe opvatting gehad van hun taakverdeling. G. D. J. Schotel vertelt14) dat Tollens ge vraagd hoe hij ondanks zijn drukke zaak gelegenheid tot dichten kon vinden geantwoord had ,,Dat doe ik in een vrij uur van uitspanning. Ik weet er anders geen tijd voor te vinden, want de zaken gaan voor en nooit heeft de begeerte om een vers te maken mij een kwartier uurs aan de kantoorlessenaar onttrokken." Volgens Nagtglas trad ,,Kees Zwigtman" op tijdens Nutsavonden van het Departement Noord-Beveland en werden ,,zijn meestal luimige bijdragen met bewondering aangehoord en met daverende toejuichingen begroet." Zwigtman heeft een viertal in druk verschenen werkjes nagelaten benevens gedichtjes in de Zeeuwse Volksalmanak van 1836, 1837, 1838 en 1845. Hoogdravend is het gedicht van 25 maart 1837 gewijd aan zijn mentor, met als aanhef„Aan den ridder Tollens TENGEIeide eener proeve mijner dicht- lievende uitspattingen." Het begint aldus „O Aadlaar' die zo stout op Uwe breede vlerken." Over het plaatsen van hoofdletters had men in die dagen blijkbaar wonderlijke opvattingen. Onderwerpen van velerlei aard worden in de Zeeuwsche Volksalmanak be handeld. In die van 1838 staan twee gedichtjes aan „den heer J. J. F. Grauss, ervaren meester aan de Teeken-Akademie te Middelburg"; blijkbaar bleef Zwigtman dus, ook na zijn vertrek uit Middelburg contact houden met de kunstschilders aldaar. Door dit contact maakte Zwigtman op gezette tijden de overtocht van Noord-Beveland naar Veere en omgekeerd. Ook in de jaren dat hij te Middelburg de Tekenacademie bezocht, moet het traject hem zeer vertrouwd geweest zijn. Hierdoor ontstonden de op topografisch gebied be langrijke tekeningen (nrs. 21 (afb. 5) en 22, C. Zwigtman) die deze overtocht en de gevaren die er aan verbonden waren (nr. 23, C. Zwigtman) uitbeelden. Jacob van Lennep maakte in 1823 met zijn vriend Dirk van Hogendorp de overtocht van Veere naar Wissenkerke en geeft daarvan een beschrijving die geheel overeenkomt met die op de tekeningen van Zwigtman. Doch in plaats van per rijtuig, doorwaadden zij de kreek te voet15) De hierboven vermelde gedichten aan Grauss, verhalen van een overtocht met de veerboot. In het eerste somt Zwigtman de deugden op van Grauss. Het tweede echter heeft als ondertitel „Onder het droogen van het ommestaand album blaadje voor Veere, met de portefeuille waarin het lag over boord gewaaid." Het begin luidt „Het albumblad, aan U gerigt, Scheen aan Neptuin te laf en ligt, Des werd het door Eöol, verwoed, Gedompeld in den zilten vloed. Nogtans kreeg ik het voor ter Veer, Met hulp der Zee-Najaden, weêr."... 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1968 | | pagina 15