daar waar men het inion zou verwachten, bevindt zich een vlakke plek gele
gen tussen twee oppervlakkige verheffingen.
Het foramen magnum is asymmetrisch door de ongelijke ontwikkeling der
condylen. De rechter incisura mastoidea maakt een veel ruimere groeve dan
de linker. Van het gebit zijn aanwezig links en rechts de eerste en tweede
molaar, beide eerste praemolaren, waarvan de rechter in gevorderde staat
van verwoesting en voorts de linker tweede praemolaar en rechts de derde
molaar.
Het bovenaanzicht is uitgesproken romboid met opvallend brede basis.
De totale indruk van het object is die van een vrouw.
Toren hoeve 7.
Calvarium, waarvan het gebeente hier en daar een gemarmerd uiterlijk
heeft. Geheel de aangezichtsschedel ontbreekt.
De verbening van sagittaal- en lambdanaad is in aanzienlijke mate ge
vorderd.
Van de norma facialis is de bovenomtrek vrij vlak, waardoor de breedte
van het object des te sprekender is.
In de norma lateralis vertoont het os frontale over zijn langste verloop een
vrijwel rechte helling, die zich voortzet in het os parietale en daar eindigt in
een sterk gemarkeerde kruin. Occipitaal daarvan beschrijft de omtrek weder
om een nagenoeg rechte lijn, die eindigt in het krachtig ontwikkeld inion; van
daar tot het foramen magnum vertoont de contour een lichte welving.
Afgezien van het inion heeft het occiput een matig relief. Ten opzichte van
de afstand tussen de tamelijk spitse processus mastoidei is het foramen
magnum niet groot en de linker condyle nogal kort. Beide gewichtsknobbels
zijn tamelijk saillant en overwelven een ruime canalis condyloideus anterior.
De clivus heeft weinig helling en de fossa glenoidalis is bijzonder ruim.
Torenhoeve 8.
Calvarium van vlekkerig bruin gebeente.
Links ontbreekt de jukbeenboog en de zijdelingse begrenzing van de
orbita. De suturen zijn intact met uitzondering van een deel van de lambda
naad. Van de norma facialis is de bovencontour tamelijk spits. Van een arcus
surperciliaris is er niet meer dan een aanduiding; daarentegen vertoont een
centimeter of drie hoger de welving van het os frontale duidelijk een accent.
Mediaan is de maxille opvallend laag. De orbita is laag en breed.
In de norma lateralis blijken de nasalia enigszins opgewipt. De omtrek
van het os frontale stijgt snel omhoog en gaat dan over in de ronde contour,
die zich een eindweegs voorbij het bregma, dat ongeveer samenvalt met de
kruin, voortzet. Het occiput heeft voor en achter het lambdapunt een vrijwel
rechte begrenzing. Het inion tekent zich niet af. Het achterste deel van de
42