contour van een chignon. De plaats van het inion, dat niet tot ontwikkeling gekomen is, is aanwijsbaar; vlak erboven bevindt zich transversaal verlopend een lichte uitdieping. De lambdanaad is hier en daar breed met insluitsels. Toren hoeve 11. Schedelfragment van dunne beenderen; kleur enigszins gemarmerd. In het zijaanzicht tekent zich een hoge kruin af. Het voorhoofdsbeen rijst steil op. Daarna gaat de begrenzing over in een langgerekte lijn met weinig welving, die voert tot de kruin. Het lambdapunt beëindigt een nagenoeg plat vlak. Er is de aanduiding van een chignon en de squama van het os occipitale, die tot de achterste grens van het foramen magnum aanwezig is, is dan ook goed gewelfd. Het inion is niet tot ontwikkeling gekomen, evenmin is er aanduiding van een arcus superciliaris. De lambdanaad is rechts breed met insluitsels. Een eigenlijke glabelle is er nietvoor meting van de grootste lengte komt men terecht een eindweegs boven het nasion. Terzijde van dit meetpunt bevindt zich ongeveer 4 cm uit het midden een lichte verheffing van het os frontale. Toren hoeve 12. Calvarium van bruine beenderen, waarvan ontbreekt de gehele schedel basis en het splanchnocranium. De suturen tekenen zich duidelijk af. In de norma facialis vertoont het os frontale beschadigingen, waardoor men in de sinus frontalis kan kijken. Glabella noch arcus superciliaris is ontwikkeld. De bovenomtrek is rond en vrij breed. In de norma lateralis blijken de nasalia vrij sterk naar voren gericht. De welving van het frontale is geprononceerd en de voortzetting ervan voert tot een sterk gemarkeerde kruin. Daar buigt de begrenzing rechtlijnig af tot de samenvloeiing der lineae nuchae superiores, waar de ontwikkeling van een inion achterwege bleef. Niet veel verder breekt het fragment af. De fossa glenoidalis, die links aanwezig is, vertoont aan de voorkant een duidelijke rolronde uitdieping. Toren hoeve 13. Parieto-occipitaal schedelfragment van lichtbruine kleur, waarvan de sutu ren, voor zover aanwezig duidelijk aanwijsbaar zijn. De norma facialis zal van boven licht toegespitst geweest zijn. Aan de norma lateralis vallen op de markante kruin en in hetzelfde verti cale vlak de sterk ontwikkelde ..Parietalhöcker"; men mag aannemen, dat zij samenvallen met de meetpunten van de maximale schedelbreedte. In de norma lateralis is de welving van het os occipitale boven het niet tot ont wikkeling gekomen inion aanzienlijk. Van daar tot het opisthion verloopt de laterale begrenzing in een vrijwel rechte lijn. De aanwezige linker condyle is 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1968 | | pagina 50