vrij iang en tamelijk gekromd. Voor zover aanwezig lijkt het foramen magnum nagenoeg rond te zijn geweest. De fossa glenoidalis is nauw. Toren hoeve 14. Calvarium van matig dik bruin gebeente, waaraan de linkerhelft groten deels ontbreekt. Naden zijn gemakkelijk te vervolgen. Van het gebit is aan wezig de rechter en linker eerste molaar en voorts van rechts de hoektand, de tweede praemolaar en de tweede molaar. De bovenomtrek van de norma facialis laat zich niet meer beschrijven. Een arcus superciliaris ontbreekt. De breedte van de apertura nasalis is aanzien lijk en als breed doet zich ook de orbita voor. In de norma lateralis, waaraan de bovengrens grotendeels ontbreekt, vallen op de naar voren gerichte nasalia en de enigszins prognathe richting van de mediaanlijn van de maxille. Het lambdapunt ligt in een vrijwel plat vlak, waarvan de afstand tot het foramen magnum, nauwelijks gewelfd is. De alveolairboog is wijd zonder sterk gekromd te zijn. De fossa glenoidalis is ondiep. De condylen zijn van matige lengte en tamelijk krom. De clivus ver toont enige helling ten opzichte van het vlak, waarin het foramen magnum ligt. Toren hoeve 15. Bruin os frontale met een deel van het aangezichtsskelet. Daaraan is de forse ontwikkeling van de arcus superciliaris en de aanmerkelijke diepte van de linker fossa canina en het sterk kromme beloop van de sutura maxilloma- laris zichtbaar. De nasalia steken matig naar voren. Van het gebit rest slechts de gave zeer sterk afgesleten tweede praemolaar rechts. Het os frontale vertoont een regelmatige welving. Toren hoeve 16. Bruin os frontale van tamelijke dikte met deel van het aangezichtsskelet. De arcus superciliaris is slechts aangeduid. De oogkassen zijn tamelijk vier kant. Van het gebit resten enkele bijzonder sterk afgesleten gave elementen met name rechts beide snijtanden en de tweede praemolaar en links de eerste praemolaar. Het bijzondere karakter van de slijtage der incisivi richt de aandacht op een afwijkende occlusie het oppervlak van de kroon heeft n.l. linguaal een duidelijk grotere afmeting dan buccaal. Toren hoeve 17. Lichtbruin vrij dik os frontale met deel van het aangezichtsskelet. Geen arcus superciliaris. De orbita is vrij nauw. Zeer breed gehemelte. Het os frontale is matig gewelfd. 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1968 | | pagina 51