Toren hoeve 18. Grijsbruin fragment van een schedelkap met sterke welving zowel sagittaal als transversaal; geen torus supraorbitalis. Het mediane deel van de coro- naalnaad mist öf kartels öf ter plaatse trad na verbening een barst op. Torenhoeve 19. Een niet heel grote in tweeën gebroken onderkaak, waarvan de delen zich gemakkelijk laten samenvoegen. Van het gebit ontbreken beide incisivi, de hoektand en de eerste molaar. Alle overige elementen zijn aanwezig, sterk afgesleten en zonder uitzondering gaaf. Aan weerskanten is het tuber men tale bijzonder geprononceerd. Toren hoeve 20. Fragmentarische schedelkap, waarvan het lambdapunt in een vrijwel plat vlak ligt. Torenhoeve 21 A t/m E. Partij fragmentarische schedelbeenderen van verschillende kleur. Van 21 C (rechter helft van os frontale) valt te vermelden, dat er geen arcus super- ciliaris is en dat dit het enige geval in de collectie is van metopisme. Dit object vertoont een matig ontwikkelde Frontal Hoeker". Conclusies Van de groep als geheel valt de homogeniteit te vermelden slechts met een enkele uitzondering zijn al deze schedelresten gekenmerkt door brachy- cranie van de berekende indices is de laagste 83.89; vergelijking met sche- delindices van eveneens van Noord Beveland afkomstig materiaal (A. J. van Bork-Feltkamp Anthropologica uit oude Zeeuwse begraafplaatsen. Arch. Zeeuwsch Genootsch. der Wetensch. 1965) uit hetzelfde tijdsbestek wijst voor een groot aantal objecten daaruit op overeenkomst (brachycranie). Die collectie schijnt iets minder homogeen met een verschuiving naar lagere waarden voor de index; aan deze afwijking behoeft men niet heel veel te hechten, gezien de geringe aantallen objecten, waaruit elk der groepen be staat. Voorts viel op de gaafheid der gebitselementen, gepaard gaande met een opvallend sterke afslijting. De enkele gevallen van aangetaste elementen werden vermeld in bovenstaande beschrijving alle overige waren gaaf. Voor maten en indices zij verwezen naar de tabel. Aan femora omvat de collectie 13 exemplaren, merendeels te geschonden voor lengtemeting. Daartoe lenen er zich tenslotte slechts vijf, waarvan er twee zeer waarschijnlijk manlijk zijn en twee vrouwelijk; het vijfde (no. 31) kan worden toegeschreven hetzij aan een kleinere man of aan een grote vrouw. De nummers 24 en 25 stemmen in configuratie zó zeer overeen, dat 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1968 | | pagina 52