Hoe verder de vroeg-gotiek vanuit haar kerngebied tussen Schelde en Leie
noordwaarts in het graafschap doordringt, des te minder aandacht wordt
besteed aan het veeltorenplan.
De kolossale Xlllde eeuwse westtorens van de kerken van Damme en Lisse-
wege laten we buiten beschouwing, daar deze niet kunnen worden be
schouwd als varianten van de Scheldegotiek, doch als representanten van
een eigen Noordvlaamse bouwstijl. De Scheldegotische veelheid van toren
tjes wordt bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Damme gereduceerd tot een
bakstenen cilindrisch torentje in de hoek tussen het koor en de noorde
lijke kruisarm van de voormalige kerk, en een uit de tweede helft van de
Xlllde eeuw dagtekenend cilindrisch traptorentje met bakstenen spaarvel
den tegen de noordflank van de grote westtoren. Bij de Onze-Lieve-Vrouwe
kerk te Lissewege staat slechts een enkel cilindrisch onversierd bakstenen
traptorentje tegen de hoek van de noordelijke kruisarm.
Enkel de in de late XIXde eeuw sterk gerestaureerde traptorentjes van de
westgevel van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge waren oorspronkelijk geheel
uit Doornikse steen opgetrokken en waarschijnlijk bekleed met hoogop-
gaande kolonnetten.
De aanleg van een triforium en een vensterloopgang bij het schip en de
kruisbeuk van de Aardenburgse Sint-Bavokerk maakte de bouw van trap
torentjes noodzakelijk. Deze zijn van baksteen, staan uitzonderlijk op een
trapeziumvormig tracee en blijven beperkt tot de naar het westen gerichte
hoeken van het transept(23). De ronde arkeltorentjes op de westelijke
hoeksteunberen van het hallekoor behoren tot deze XlVde eeuwse kerk-
uitbreiding en zijn met hun kleine spaarnissen een duidelijke reminiscentie
aan de vormen van de Scheldegotiek.
De grote toren op de eerste travee van de noordelijke zijbeuk, voltooid in
het begin van de XlVde eeuw, valt buiten het kader van onze bespreking
daar deze, samen met de westtorens van Onze-Lieve-Vrouw te Kortrijk
en Ste.-Madeleine te Doornik een nieuwe faze in de kerkelijke bouwkunst
van het graafschap vertegenwoordigt (24).
7) ZUILEN EN BOGEN
Het enige element dat in het geheel van de gotische stijlontwikkeling in
Doornik en het graafschap Vlaanderen (25) stagneert, is de Scheldegotische
cilindrische pijler met zijn in de regel achtzijdige sokkel, bestaande uit
twee treden met tussenvelling, zijn door twee voetringen met intermediair
scheppend hol gevormde basis, zijn kapiteel met de kenschetsende enkele
of dubbele rij krullen en kwartholle dekplaat. Het voortleven van de Schel
degotische zuil laat zich vooral in de plattelandskerken opmerken, terwijl
in sommige met kruisribbengewelven overkluisde bedehuizen de zuilen door
gewelfdiensten vergezeld gaan. Dat dit laatste evenwel niet steeds het
geval hoeft te zijn wordt onder meer bewezen door Onze-Lieve-Vrouw
van Pamele te Oudenaarde, waar in het koor en het schip de gewelfribben
op muurkolonnetten vertrekken, zodat de zuilen niet door van de grond op
gaande schalken oversneden worden.
Onder de scheiboogprofielen vallen in hoofdzaak drie typen te onderkennen.