een uur behoeven te duren. Bovendien zou men 'tot wederzijds gemak en genoe
gen' ook van beurt kunnen ruilen, en wanneer zelfs dat bezwaarlijk zou zijn, dan
stond de mogelijkheid nog open om door betaling van een 'boete' van twee
Rijksdaalders de beurt als vervuld te beschouwen. Tenslotte was het misschien
ook wel wenselijk - zo besloot de commissie - om een opkomstplicht voor de le
den in te stellen, dit ter verhoging van de vergaderdiscipline. 'Ziekte en Uit-
landigheid' zouden daarbij uiteraard een 'wettige' reden tot 'verschooninge'
zijn, maar anders zou ook hier een 'boete' opgelegd dienen te worden. Overi
gens zou het Departement van dezelfde vergaderlocaliteit gebruik kunnen ma
ken als het 'Physische Gezelschap binnen deze stad'37. De 'Heren Leden' van dit
Gezelschap hadden hun toestemming daarvoor al verleend, zo verklaarde Van
de Perre verheugd. Dat was dan ook geen wonder, want de leden van het Depar
tement waren nagenoeg allen ook lid van het Gezelschap en omgekeerd. Al met
al krijgt men dus de indruk dat het hier meer een vergaderdrang betrof, dan een
uitgesproken wens tot bestudering der wetenschappen.
Van de Perre, die als eerste president van het Departement werd aangewezen,
zag dit toch wel anders. In een toekomstvisie waarmee hij zijn eerste aanspraak
besloot, schetst hij het Departement als 'een gebouw, dat tot bestendigheid en
glorie zal optrekken, die de nijd en de eeuwen tarten zal, en die een vaste ver
blijfplaats zijn zal van geleerdheid en deugd'. Wat de eeuwen betreft heeft hij ze
ker gelijk gekregen. Het is zelfs dank zij de oprichting van dit Middelburgsch De
partement dat het Zeeuwsch Genootschap als geheel zo'n respectabele leeftijd
bereikt heeft. Want hierdoor was Middelburg in 1801 in staat om de rol van Vlis-
singen als zetel van het Genootschap over te nemen, waarmee het voor een zeke
re ondergang behoed is.
Van Johan Adriaen van de Perre is overigens nog één opmerkelijk feit met be
trekking tot dit Departement te vermelden. Ook hij moest uiteraard voldoen
aan de ingestelde verplichting om een 'geleerd stuk' in de vergadering voor te le
zen. Hieraan danken wij zijn curieuze verhandeling over de vraag 'Is een onder
scheid van rangen en staaten overeen te brengen met het denkbeeld van een vol
maakte geluksaligheid in het toekomend leven38?' In dit theologisch getinte stuk
tracht Van de Perre na te gaan 'hetgeen de Openbaring ons met betrekking tot
deze vraag leert (1) van het wezen Gods, (2) van de huyshoudinge der Engelen,
(3) van de geschiedenis der menschen, (4) van de toekomstige gelukstaat zelve
en (5) eindelijk wat de gezuiverde rede van deze beginselen kan afleiden en van
de algemene kundigheden die zy heeft van de Natuur der wezens'. Na 32 ge
schreven bladzijden komt hij tot de conclusie dat 'uyt de reede de Nuttigheid en
Noodzakelijkheid' van het genoemde onderscheid valt af te leiden, zodat het
antwoord op de vraag een volmondig 'Ja' kan zijn. 'Een onderscheid van Rangen
en Staaten is niet alleen overeen te brengen met het denkbeeld van eene vol
maakte Gelukzaligheid, maar ze behoort er onafscheidelijk toe en zal er zelfs de
voortreffelijkheid van helpen uitmaken', zo besluit Van de Perre zijn voor
dracht.
Het is overigens opmerkelijk te constateren dat Van de Perre zijn verhandeling
beslist niet gedrukt wenste te zien. Daarvoor acht hij zichzelf niet deskundig ge
noeg. In het Departement verontschuldigt hij zich dan ook al bij voorbaat voor
zijn 'vrijmoedige uitstap' om iets van zijn eigen werk 'ter veraangenaming van de
bijeenkomst' naar voren te brengen. Omdat hij in deze 'tak van wetenschap'
36