lijke met het onzienlijke, waarvoor men zowel het boek der natuur als het
'Woord' van God nodig heeft.
Bij Teellinck vindt men een uitvoerige vergelijking tussen de natuurlijke en
geestelijke mens in zijn posthuum verschenen werk Adam Rechtschapen, Wan
schapen, Herschapen. Hierin beschrijft hij 'de meest blijckelijkste leden des li-
chaems d'oogen, d'ooren, de neuse, de mont, de handen, ende voeten, alte-
male seer gerievelijcke werktuygen ten behoeve des menschen ten dienste des
Scheppers', geeft hij een uitleg over de vinding 'dat alle de lichaemen der men
schen, die in goede doene zijn, soo wonderlijcken proportie der leden hebben',
en levert Teellinck een beschrijving van de affectieve en locomotieve krach
ten82. Toch weerhield de bewondering voor de menselijke anatomie en fysiolo
gie de piëtistische predikanten er niet van om zich, op grond van de verdorven
staat van de mens na de zondeval, soms weinig verheffend over het lichamelijke
uit te laten. In Den Spieghel der Zedicheyt noemt Teellinck het lichaam zelfs 'een
made-sack, ende spijse der wormen' en Udemans spreekt in De Ladder Jacobs
over 'een vat vol verdriet, vol stank, vol pijn en vol verrotting' en elders over 'een
vat vol nagelen daer de arme ziele in gewentelt wordt'83.
Bij Udemans worden de overeenkomsten tussen de geestelijke en de natuurlijke
mens nog verder doorgetrokken. Na een korte uiteenzetting over de 'noble par-
thien in een natuerlijck lichaem', zijnde de 'edele lidtmaten, sonder dewelcke
het lichaem niet bestaen en kan, als met namen het herte, de herssenen, de long
her, ende lever', gaf hij in zijn nieuwjaarspreek van 1639 zijn gemeente de vol
gende parallel tussen de trias geloof, hoop en liefde en de drie hoofdorganen van
hoofd, borst en buik. 'Het geloove, is als het herte vande nieuwe creature, want
daer door moeten wij leven. Het vult oock de plaetse van de herssenen, want
daer door moeten wij verstaen saken, die onsichtbaer, ende boven de natuere
sijn. Daer door moeten wij oock gaen ende staen. De hope is als de longer, die
ons doet adem scheppen,De liefde, is als de lever, die het bloedt maect, ende
daer door het gantsche lichaem verwarmt. Dit is de vertroostinge der liefde
Want wij moeten malkanderen vierichlijck lief-hebben uyt reynder herten, of
anders eene koele liefde, isalseenen koude, ende verharde lever, die geen goedt
bloedt en maeckt, maer niet anders, dan water en slijm voortbrengt in het gant
sche lichaem'84.
Als tegenhanger van het functioneren van de geestelijke mens schetste Udemans
aansluitend voor het Zierikzeese kerkvolk en de lezerskring daarbuiten de facul
teiten van de drie hoofdorganen en hun hiërarchie. 'Evenwel sijnder drye byson-
dere hooftdeuchden, die direcktelijck ende onghemiddeld aen de voorsz. drye
noble parthien vast sijn, ende op eene bijsondere wij se daer van gestiert ende ge-
regeert worden, deze drije hooftdeuchden sijn de godtsalicheyt, rechtvaerdi-
cheyt ende maticheyt. De Godtsalicheyt wort eygentlijck geregeert van het ghe-
loove, even gelijck de arterien, en de levendighe geesten, gheregeert worden
van het herte. De rechtvaerdicheyt wordt eyghentlijck gheregeert van de lief
de, even ghelijck het bloedt geregeert wordt vanden lever'85. Deze passage is
ook om andere reden interessant, omdat er duidelijk uit blijkt dat anno 1639 in
het denken van de Zeeuwse piëtisten de galenisch-aristotelische opvatting over
de bloedbeweging nog geen plaats had gemaakt voor William Harvey's theorie
der bloedsomloop, die in de loop van de jaren dertig geleidelijk werd aan
vaard86.
75