wikkeling en dus ook de geslachtsorganen van de kikker en de manier, waarop
dit dier eieren legt, worden door De Heide onderzocht. In tegenstelling tot Van
Leeuwenhoek, bij wie het instrument het onderzoek bepaalt, staat bij Everaerts
en De Heide het barokke programma van de biologische wetenschap op de ach
tergrond.
Nog een tweede motief vinden we bij Antonie de Heide. In 1680 geeft hij de
Lichtende Fakkel der cheirurgia ontstoken ten profijte van alle die gene welke ge
negen zijn de heelkonst te leeren van Van de Voorde opnieuw uit. In een nieuw
voorwoord schrijft De Heide o.a.
'Het onderzoek der Natuur is ongetwijffeld een van de nutste bezigheden daar mede
den mensch zijn tijd in deze weereldt door-brengt: want Gods onzienlijke dingen wor
den van de Schepping uit de Schepzelen verstaan en doorzien, beide zijn eeuwige kragt
en Godlij kheid. Invoegen datze mistasten die meenen dat het kennen van de Natuur en
van de tweede oorzaken ons zoude afleiden van God en van de eerste oorzaak. Het te
gendeel is zoo zeker, dat in de allerkleenste en in de allergrootste Schepzelen heldere
stralen van Gods wezentheid magt en wysheid uit-glinsteren.'
Dit is de toon van de verwondering over de schepping, waaruit de bewondering
voor de reeds uit het geloof gekende werkmeester voortkomt. Woorden van ge
lijke strekking worden in deze tijd telkens weer geuit. In de achttiende eeuw zal
overigens de toonzetting van de zgn. physico-theologie anders zijn en veel meer
een apologetisch karakter krijgen34.
4. ALS IN EEN DONKERE SPIEGEL
In het voorgaande hebben we een aantal fragmenten van het wetenschappelijk
onderzoek in het zeventiende-eeuwse Middelburg beschouwd. De achterliggen
de gedachte hierbij was niet alleen een beeld van het onderzoek te leveren, hoe
fragmentarisch ook, maar tevens enkele aspecten te belichten van locale weten-
schapsgeschiedschrijving.
In de eerste plaats heeft de locale geschiedschrijving een voor de hand liggende
beperking: het onderzoek strekt zich uit over de mensen, die op die plaats werk
ten. Er ontstaat zo een steekproef, waarbij noch de waarde van het wetenschap
pelijk onderzoek, noch de samenhang van dit onderzoek met hetgeen elders ge
beurt een criterium is.
De zo gepleegde selectie levert meestal dan ook tweederangs figuren op. De
brief van Tobias Roels moge in de botanie van die tijd een uitstekende prestatie
zijn en terecht op zijn waarde geschat door Clusius, het was de eerste en laatste
wetenschappelijke prestatie van Roels, die zich verder botanisch alleen bekom
merd heeft om het prestige van zijn tuin.
Pelletier mag dan in een lofzang van Hondius gelijk genoemd zijn met Clusius,
Lobelius en Dodoens, een Nederlandse vader der botanie zoals deze drie is hij
ondanks voornemens daartoe nooit geworden. Reden daarvoor is uiteraard de
beperktheid van opzet van zijn boek. Hoe zeer ook talloze planten filologisch
toegankelijk werden gemaakt, aangevuld met goede beschrijvingen, toch is het
geheel niet meer dan een handig vademecum gebleven.
Het onderzoek van Everaerts naar de ontwikkeling van konijnen en zijn ana
tomie van de montrueuze geboorte zijn meer dan alleen losse waarnemingen.
97