onardus Stocke. Deze uit Veere afkomstige arts had zich na zijn studie in Utrecht
in 1733 te Middelburg gevestigd, alwaar hij reeds na enkele maanden (te weten
in september 1733) met 'publieke lessen' in de trant van Desaguliers begon41.
Dank zij de gedrukte afscheidsrede die Stocke bij zijn vertrek uit Middelburg in
1746 gehouden heeft, zijn we redelijk geïnformeerd over de onderwerpen welke
hij in zijn 'Genootschappen in de Natuur- en Bespiegelende Ontleedkunde'
heeft besproken en bovendien met wie hij dit zo al gedaan heeft42.
Gedurende de twaalf jaar dat Stocke in Middelburg gewoond heeft is er heel wat
aan de orde gesteld: met name 'Het tweede deel der Filosofie, de Natuurkunde is
het voorwerp onzer bespiegeling geweest', aldus Stocke. Daarbij blijken er dui
delijke accenten te zijn gelegd. Zo zijn de mechanica en de 'Werktuigkunde'
ruim met aandacht bedeeld geworden, hetgeen niet zo'n wonder is als men be
denkt dat een groot deel van Stocke's gehoor uit ambachts- en kooplieden
bestond, waaronder Jan de Munck, twee van zijn zonen en een van zijn aanne
mers43
Met betrekking tot De Munck is verder belangrijk dat hij via Stocke niet alleen
een grondige natuurwetenschappelijke scholing ontving, maar bovendien dat hij
via hem in contact kwam met zelfstandig wetenschappelijk onderzoek. Zo was
Stocke op verzoek van zijn voormalige hoogleraar Petrus van Musschenbroek er
toe overgegaan om dagelijkse weerkundige waarnemingen te verrichten en naar
zijn leermeester te zenden. Van Musschenbroek, die ook anderen in Dordrecht,
Harderwijk en Leiden tot hetzelfde had aangemoedigd, hoopte door deze be
scheiden coördinatie van meetgegevens (een novum in de Nederlandse mete
orologie!) onder meer aanwijzingen te vinden voor een verondersteld verband
tussen de weersgesteldheid en het optreden van verschillende ziekten44. Ook
Stocke zelf heeft aan dit onderzoek in latere jaren nog een uitvoerige publicatie
gewijd43.
Stocke heeft zijn waarnemingen van 1735 tot aan 1741 volgehouden, daarna zijn
ze door De Munck voortgezet tot aan 176746. Aangezien het tijdstip waarop de
meetreeks aanvangt samenvalt met het gereedkomen van De Munck's observa
torium, is het zelfs denkbaar dat De Munck van het begin af aan bij Stocke's ob
servaties is betrokken. Vast staat in ieder geval dat ze in 1741 op dit observatori
um gezamenlijk onderzoek hebben gedaan aan de 'nedervallende daauw op ver
schillende metalen en andere stoffen', opnieuw een serie waarnemingen 'in na
volging van Van Musschenbroek'47. Bij zijn vertrek uit Middelburg in 1745 be
toont Stocke zich dan ook zeer tevreden met De Munck, die hij als enige met
naam en toenaam in zijn betoog noemt. Hij looft diens observatorium en zijn
'Sterretoorn', waarbij hij zich afvraagt waar 'in Europa of elders, een Wysgeerof
Sterrekundige te vinden [is], die van de vruchten zyns eigen arbeids, zoo veele
kosten, gepaard met onvermoeide neerstigheid en moeite, heeft aangewend, tot
naspeuring van de hemellichten, als onze voortreflyke Boukonstenaar Jan de
Munck, die wy d'eer en geluk heoben by ons te zien?'48
Dit brengt ons dan tot de vraag tot waar deze inspanningen Jan de Munck uit
eindelijk gebracht hebben.
115