tus van een theoretisch vak bezat de astronomie eveneens aan de academies van
Franeker en Groningen. Een eigen observatorium was op deze plaatsen niet
eens aanwezig8.
Niettemin is het beeld van de beoefening van de astronomie in de Nederlanden
minder somber dan hierboven geschetst is. Buiten de universitaire observatoria
waren er wel degelijk een aantal enthousiaste en in bekwaamheid zeker niet te
onderschatten beoefenaren van de praktische en theoretische astronomie. Het
probleem is echter dat deze 'amateur-astronomen' in 1735 nog nauwelijks iets
hadden gepubliceerd9. Al met al is het dus inderdaad niet zo vreemd dat De
Munck zich met zijn privé-observatorium in een vrij unieke positie waande.
Echter, alleen is maar alleen, en De Munck vergaat het als iedere enthousiaste
onderzoeker. Vrij snel na het operationeel worden van zijn observatorium toont
hij de behoefte tot het uitwisselen van ervaringen en meetgegevens. Aldus legt
hij in 1737 de eerste contacten met een aantal gezaghebbende personen van wie
hij via publicaties wèl had vernomen.
Correspondenten
De eerste die hij aanschrijft is de Franse astronoom Jacques Cassini 1677-1756)
Cassini leidde in Parijs het beroemde 'Observatoire Royal'en behoorde tot de
toonaangevende astronomen van zijn tijd, al stond hij iets in de schaduw van zijn
vader, Gian Domenico Cassini (1625-1712), de eerste directeur van het Obser
vatoire1". Door deze sterrenwacht werd jaarlijks de publicatie verzorgd van een
sterrenkundige almanak, de Connoissance des Tempseen boekje dat volgens
De Munck 'wegens zyne menigvuldige Nuttige bevattingen voor allen die maar
een weinig lust tot de Sterrekunde hebben, als schier onbetaalbaar kan worden
genoemd'
In 1737 deelt hij aan Cassini zijn waarnemingen mee omtrent de komeet die hij
dat jaar in Middelburg heeft mogen waarnemen. Ook gegevens over sterbedek
kingen, maanstanden, de positie van de poolster en waarnemingen van de satel
lieten van Jupiter worden naar Parijs gezonden. Laatstgenoemde waarnemin
gen waren onder meer van belang voor de nauwkeurige plaatsbepaling van De
Munck's observatorium ten opzichte van dat van Parijs.
Hij hield recente ontwikkelingen in het vakgebied overigens wel in de gaten. Zo
reageert hij althans onmiddellijk wanneer hij in 1738 verneemt van een belang
rijke vondst van Cassini. Deze had eerder dat jaar een analyse uitgevoerd van
oude waarnemingen van de ster Arcturus. Daarbij had Cassini vastgesteld dat
deze ster niet stilstond, maar daarentegen over de hemelbol verschoof12. Het be
wijs van de reeds enige decennia veronderstelde 'eigenbeweging der sterren' was
daarmee geleverd. Men mocht de sterrenhemel niet langer als statisch beschou
wen. Er vonden net als in het zonnestelsel wel degelijk onderlinge bewegingen
plaats.
De Munck reageert op dit nieuws door Cassini ook zijn eigen observaties om
trent Arcturus te zenden, een geste waarvoor Cassini hem in april 1739 bedankt
met de mededeling dat 'zijne waarnemingen in der tijd gedaan op Arcturus en de
Noordstar overeenkomen met de Fransche observatiën'13.
Ook vraagt hij Cassini nog om raad omtrent het probleem van de atmosferische
straalbuiging, een vraagstuk dat hem, zoals we nog zullen zien, hevig heeft bezig
gehouden. Over het zelfde probleem schrijft hij in de jaren 1737-1739 ook nog
117