omstreeks 1741 naar het ontwerp van De Munck was vervaardigd. Nuchter no
teert Smeaton ook ditmaal de werking, zonder zich (helaas voor ons) tot een
waardeoordeel te laten verleiden. Al met al heeft hij dus geen aandacht gehad
voor De Munck's astronomie, maar wel voor diens technologie.
Als De Munck's observatorium aan bezoekende astronomen kennelijk niet is
opgevallen, welke waarde werd er dan door de lokale bevolking aan toegekend?
Het technisch en wetenschappelijk imago dat De Munck onder andere aan zijn
astronomische aktiviteiten ontleende heeft voor hem zelf stellig status-verho-
gend gewerkt, een plezierig neven-effect dat hij zich zeker heeft laten aanleu
nen'1. Zo weet hij als brandmeester-generaal te bereiken dat er in de Abdijkerk
een afzonderlijke 'Herenbank' voor het bestuur van de brandweer wordt ge
creëerd, de enige in zijn soort in de gehele Nederlanden Het is nog maar de
vraag of hem dit gelukt was zonder de maatschappelijke erkenning van zijn ove
rige aktiviteiten.
Ook toont hij zich ten volle bewust van zijn eigen waardigheid in het portret dat
hij in 1762 door Houbraken laat graveren'"1. Gezeten in zijn bibliotheek, waarin
werken van Newton. Huygensen Cassini herkenbaar zijn opgesteld, presenteert
hij zich als een man van de wetenschap. In zijn hand houdt hij een dik boek met
het opschrift: Manuscr. der Astronomise Observatien door J. de Munck. Op de
tafel voor hem ligt een ontwerptekening van de in Middelburg zo geprezen Lu
therse kerk, tezamen met de oorkonde van zijn benoeming als astronoom van de
stadhouder. Helaas is dit document het enige voorwerp uit het interieur dat nog
aanwezig is. Spijtig maar waar!
Binnen de Middelburgse samenleving met zijn sterk gescheiden sociale gelaagd
heden blijkt de uitwerking van dit wetenschappelijk imago zeer verschillend te
zijn geweest. Enerzijds waren er de regenten met wie De Munck vooral door za
kelijke relaties was verbonden, en anderzijds was er de 'brede burgerij', de laag
onder de regenten, die-zoals ook De Munck zelf-door handelen nijverheid tot
welstand was gekomen. Door Mijnhardt is overtuigend aangetoond dat in de
tweede helft van de achttiende eeuw de maatschappelijke scheiding tussen deze
beide sociale groepen zo groot was dat er bij de aktieve en passieve wetenschaps
beoefening in feite twee circuits naast elkaar bestonden9.
Noch in het in 1769 opgerichte Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, noch
in de beide Natuurkundige Gezelschappen die in de jaren tachtig werden opge
richt, werd er enige ruimte geboden voor wetenschappelijk geïnteresseerden uit
de 'brede burgerij'. Aan vertegenwoordigers uit handel en nijverheid, zoals
kooplieden, of technische beroepsbeoefenaren zoals landmeters en ingenieurs
werd in deze periode het lidmaatschap van deze organisaties onthouden Mijn-
hardt schrijft deze gescheiden ontwikkeling vooral toe aan het feit dat de regen
ten geen oog hadden voor toepassingsmogelijkheden van de natuurwetenschap
pen, maar 'nut en genoegen' nastreefden, en de mogelijkheid om in eigen sociale
kring de fysico-theologische Godsverheerlijking te kunnen beleven. Aangezien
deze gescheiden ontwikkeling eerst na De Munck's dood geïnstitutionaliseerd
werd, is het belangrijk om na te gaan in hoeverre deze scheiding al tijdens zijn le
ven bestond, dan wel gedurende zijn leven is ontstaan. Het is een feit dat de ge
noemde elitaire opstelling van de Zeeuwse regenten desastreuze gevolgen heeft
gehad voor het niveau van de wetenschapsbeoefening binnen de Walcherse Ge
nootschappen, althans voor zover dit de natuurwetenschappen betrof. De keuze
van buitenlandse leden van het Zeeuwsch Genootschap toont bijvoorbeeld in de
141