Walcherse cultured en wetenschappelijk georiënteerde genootschappen, die voor het leeuwendeel hun opleiding aan deze scholen en universiteiten hadden ontvangen, het begrip nut, wanneer het om wetenschap ging, nog een volstrekt neutrale connotatie bezat. Nutte wetenschap was alle wetenschap, of het nu ging om numismatiek, theologie of oud-vaderlands recht, Zeeuwse oudheden of toe gepaste fysica. II Na 1790 begon het Walcherse genootschappencomplex langzaam van karakter te veranderen. Niet alleen kregen de bestaande organisaties, waaronder die met een cultureel of wetenschappelijk getinte signatuur, een minder besloten en hiërarchisch karakter, maar tevens kwamen er nieuwe bij die niet zulke hoge so ciale eisen aan hun kandidaat-leden stelden. Het opmerkelijke is dat dit gebeur de vóór de revolutie van '95. Politieke factoren hadden er weinig of niets mee van doenDe Walcherse politieke elite had maar weinig last ondervonden van het re gionaal patriottisme en zat nog stevig in het zadel. De hoofdoorzaak was econo misch van aard. Het na 1780 in volle kracht doorgezette verval van de Zeeuwse economie had niet alleen consequenties voor de staatsfinanciën, maar ook voor de ontwikkeling van de privé-inkomens. Het gevolg was dat de Walcherse elite een deel van hun genootschapslidmaatschappen begon af te stoten. Voor soci abele typen - en vele genootschapsleden waren immers in meerdere gezelschap pen tegelijk actief- beliepen de kosten van deze vorm van ontspanning al gauw meer dan fl. 100,- per jaar. De vrijmetselaarsloge La Philantrope, die een rijke staat voerde, was de eerste die met teruglopende ledenaantallen te kampen kreeg. Ook de Confrérie van St. Joris en het advocatengezelschap kregen moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Het Zeeuwsch Genootschap volgde in de jaren '90. De inkomsten wa ren toen nog maar nauwelijks voldoende om de zaken draaiende te houden, laat staan om de inmiddels fors opgelopen schulden af te lossen. Het Natuurkundig Gezelschap tenslotte, dat net een forse expansie had doorgemaakt, beschikte eind 1792 nog maar over 28 van de voor exploitatie noodzakelijke 48 leden. Toen diverse pogingen om binnen de Walcherse elite nieuwe leden te werven te weinig hadden opgeleverd, verzetten alle genootschappen door de nood gedwongen de bakens. De Philantrope ging een samenwerkingsverband aan met de Compagnie Durable, die men voorheen geen blik waardig had gekeurden het Zeeuwsch Ge nootschap ging er schoorvoetend toe over directeuren te benoemen die mis schien wel over vermogen, maar nauwelijks over de tot dan toe vereiste sociale kwalificaties beschikten. Het verst ging het Natuurkundig Gezelschap. Eind 1792 besloot men niet alleen dat het genootschap open moest voor: Brave Burgeren', maar ook dat men deze moest gaan werven1". Praktisch tegelijkertijd kwam er nieuw genootschapstype bijnamelijk een Mid delburgs departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen Initiatiefne mer hiertoe was Jacobus Watervliet, een kleine Middelburgse rentenier. Enkele verdienstelijke medische en biologische experimenten hadden hem het lidmaat schap van het Zeeuwsch Genootschap opgeleverd, maar tot de Middelburgse af deling van deze organisatie was hij nooit toegelaten. De geringe kwalificatie-ei sen voor het Nutslidmaatschap, het onderschrijven van de christelijk geïnspi reerde doelstelling en de bereidheid jaarlijks fl. 5,25 aan contributie te betalen. 214

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 272