Fig. 4. De Latijnse School te Middelburg eind zeventiende eeuw). bronnen en ook van de vroegere wetenschapsontwikkeling waarop het steunde, lange tijd de natuurlijke, maar ook verplichte toegangs-en arbeidstaak Naarma te echter de natuurwetenschappelijke benadering ingang vond, werd het dat steeds minder. Het bleef de hoofdtaal voor bespiegelende wijsbegeerte, theolo gie, rechten en medicijnen (voorzover althans theoretisch van aard), maar de na tuurwetenschappen, en trouwens ook de letteren en de geschiedenis, gingen voortaan hun eigen weg. Zij hadden behoefte aan een bij voorkeur breed-maat- schappelijke communicatietaai, in staat actuele en nieuwe ervaringen of experi menten adequaat en moeiteloos weer te geven, zonder te worden gehinderd door de last van verouderde tradities of de valstrikken van een cultuurtaal, met haar gewicht aan ongewenste connotaties. Had Stevin dat al niet ingezien? Daar mee verdween in elk geval de specifieke bestaansreden van het Latijn: van een culturele gebruikstaal werd het tot een elitaire statustaal. Het relatief grote aantal studenten dat in de zeventiende eeuw het hoger onder wijs frequenteert zonder onmiskenbaar een carrière in een akademisch beroep te ambiëren (tabel 4; grafiek 3: verschil tussen a en b), zou kunnen worden be schouwd als de groep meer algemeen intellectueel georiënteerden die de La- tijnstalige universiteit als de toeganspoort tot de wetenschap zien. We weten dat er in Middelburg aanvankelijk ook kooplieden onder hen waren: het type van de 'mercator sapiens', door Barlaeus bezongen''6. In de achttiende eeuw verdwijnt 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 55