die breed geïnteresseerde student-koopman van de universiteit en de Illustre
school. Het brandpunt van de wetenschapsoverdracht, en ten dele zelfs van de
wetenschapsontwikkeling, verplaatst zich dan naar een soort parallelmarkt: de
geleerde akademies, de genootschappen, de meer technisch georiënteerde
schooltypen (konstscholen, tekenakademies, gespecialiseerde opleidingen als
de artillerie- en geniescholen, enz.)
In Zeeland valt de ontwikkeling van die alternatieve sector duidelijk te bespeu
ren. Denken we aan de instellingen die in de tweede helft van de achttiende eeuw
door de ontwikkelde burgerij werden opgericht, zoals het Natuurkundig Ge
nootschap Physica (1777/1780)6' cn de Tekenakademie (1778)68 te Middelburg,
beide onder de( krachtige impuls van de koopman en reder Leendert Bomme,
prototype .van de nieuwe 'mercator sapiens' en aan het Zeeuwsch Genoot
schap der Wetenschappen te Vlissingen (1767), dat sedert 1784 een departement
had te Middelburg, waarheen in 1801 het hele Genootschap werd verplaatst70.
Het is bekend hoe Van de Perre in 1787-1790 getracht heeft om, met medewer
king van de latere Agent van Nationale Opvoeding J.H. van der Palm als 'leer
meester in fraaie letteren en wetenschappen', al deze instellingen te verenigen in
een nieuw type instituut voor kennisoverdracht, het Musaeum Medioburgense,
dat analoog aan het Nut zowel niet-akademische vormen van beroepsopleiding
als een vroeg soort volwasseneneducatie zou moeten nastreven en de weten
schap uit haar ivoren toren zou behoren te halen71Aansluiting bij het bestaande
Athenaeum werd echter uitdrukkelijk niet gezocht. Integendeel, professoren en
lectoren gaven gescheiden colleges resp. voordrachten aan de twee typen instel
lingen. Het Genootschap Physica stelde in 1799 in de persoon van De Kanter
zelfs een eigen vaste lector aan, die daarnaast pas in 1807 een functie kreeg aan
het Athenaeum72.
Recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat deze genootschappen en verwan
te instellingen in een kleine, besloten bovenlaag recruteerden, terwijl het ook
wel zeker is dat de belangstelling voor de natuurwetenschappen relatief vrijblij
vend was, in een slechts zeer verwijderd verband met de impuls van economische
behoeften stond en sterk gehecht bleef aan de theologische bespiegeling, in de
vorm van de fysico-theologie73. Het zou evenwel van een misvatting getuigen als
men de beweging daarom als onbelangrijk terzijde zou schuiven. Ze vormt inte
gendeel een poging om de Zeeuwse cultuur, twee eeuwen lang bovenal in het te
ken gesteld van een eigen, praktisch-piëtistische theologische traditie, die tevens
een eigen zicht op de dingen van deze aarde impliceerde, in overeenstemming te
brengen met de nieuw opkomende wetenschappen. Dat Zeeland, en meer be
paaldelijk de stad Middelburg, toen geen centrum meer werd van wetenschaps
vernieuwing, hoeft niet te verbazen als men zich realiseert dat wetenschapsont
wikkeling intussen een bij uitstek sociaal proces geworden was, waarvoor de
goede bedoelingen van individuen niet meer toereikend waren. Het had de
meervoudige impuls van een actief bevolkingscentrum, een netwerk van goede
en snelle verbindingeneen opeenhoping van geleerden en steeds overvloediger
kapitaal nodig. Daarmee verliest de Zeeuwse beweging als zodanig echter nog
niet haar belang.
Ik zou deze zeer tentatieve benadering dan ook willen besluiten met een hypo
these in de vorm van een vraag, die vermoedelijk pas na veel nieuw onderzoek
enigermate bevredigend kan worden beantwoord - onderzoek dat niet alleen
wetenschapshistorisch van aard zal moeten zijn, maar tevens een duidelijk en
22