Hier is de decimale schrijfwijze gebruikt, Eversdyck werkt met gewone breu
ken.
Later bespreekt de rekenmeester nog enkele vraagstukken van dit genre, alleen
ingewikkelder. In de marge staat de opmerking:
'Om dyck te leeren deelen siet myn bouck geteykent E questie 102, 105, etc.'
Was het 'Claddebouck' een handschrift voor louter persoonlijk gebruik, dan was
een eenvoudige verwijzing 'Siet oock myn bouck E, questie 102,105, etc.' te ver
wachten geweest. Nu staat er ongeveer: Iedere lezer, die dijkdeling wil leren,
raadplege mijn boek E, enz. Voor welke lezers zou Eversdyck zijn boek bedoeld
hebben? Hij had aan het eind van zijn leven ruim twintig boeken met aanteke
ningen gevuld. Waren dit naslagwerken voor hem zelf, of had hij er een bepaald
doel mee? Gegevens ontbreken om hierop een antwoord te geven.
10. Maten en gewichten
We vinden het nu vanzelfsprekend dat overal in ons land en ook in andere landen
dezelfde maten en gewichten worden gebruikt. In de 17e eeuw was dat anders.
Elke streek had zijn eigen maten en gewichten, ja zelfs elk beroep had die: een
houtvoet was niet even lang als een glasvoet, een timmermans-el verschilde van
de el in de textielhandel. Men besefte wel, dat deze toestand grote bezwaren
meebracht. 'Onnoozele en geringe Luyden' werden soms bedrogen. Werd ie
mand 10 pond Gents gewicht (1 pond 434 gram) geleverd, maar 10 pond Zwols
gewicht (1 pond 480 gram) in rekening gebracht, dan betaalde hij de prijs van
ruim één pond Gents gewicht te veel. Voor een goed verloop van de handel en
voor uitwisseling van technische gegevens was kennis van de onderlinge verhou
ding der maten en gewichten nodig. De rekenmeesters maakten dan ook tabel
len, waaruit die verhouding kon worden afgelezen. Bekend zijn de 'tractaeten'
van Dou, landmeter te Leiden, en van Eversdyck. Dou verzorgde de maten uit
Holland en West-Friesland, Eversdyck die van Holland en Zeeland, 'ende eeni-
ge daeromtrent leggende plaetsen'. In het 'Claddebouck' vinden we enkele gete
kende voetmaten en een lang artikel met verhoudingsgetallen van maten 'van di-
versche quartieren'. De rekenmeester vermeldt:
'Ter Goes opt Stadhuys hangt de becyferde lantroede die ick gedeelt hebbe in
19000 gelycke deelen'. Hij hanteert dan een eenheid van 0,19 millimeter. Hij
deelt verder mee, dat hem door Johan Pieterssen Dou uit Leiden op 13 sept. 1621
een Rijnlandse voet ter hand is gesteld van 1652 deelkens. Dezelfde dag ontving
hij van Mr. Sybrant Hanssen van Harlingen'rekenmeester tot Amsterdam'een
Rijnlandse voet van 1655 deelkens. Welke lengte is juist? 'Dese van 1655, co-
mende van vier eenparige getuygen, houde ick voor correct' schreef Eversdyck.
De namen van de getuigen zijn: Sybrandt Hanssen, Ludolph van Ceulen, Pieter
Jansz Verhouck uit Delft en Cornelis Bolcole uit Bergen op Zoom. Bedenken
we, dat de standaard-meetlatten vaak ijzeren staven waren, die in weer en wind
aan de gevel van een openbaar gebouw hingendan kunnen we de verschillen wel
verklaren. Maar dan is een opgave als:
'Een Putsche voet my van Corn. Bolcole van Bergen gesonden tot Halteren
gebruyckt, wort 1751 301/324 van een misleidende nauwkeurigheid.
In de marge vermeldt de rekenmeester steeds de herkomst van zijn gegevens:
toegezonden door collega-rekenmeesters, of ter hand gesteld door bekenden,
onder andere bouwers aan de Grote Kerk, Marcus Anthonisse, Pieter van Mel-
51