De vraag rijst nu of ons Zeeuwse engelenverhaal, waarvan de inhoud zich pre
cies binnen de tijd en ruimte van de eerdergenoemde crisis afspeelt, zich mede
door deze achtergrond laat verklaren. In Holland vonden Bekkeriaanse ideeën
zelfs onder eenvoudige gereformeerden op het platteland al vroeg onthaal21'. Wal
cheren was destijds niet alleen een bolwerk van puriteinse vroomheid, maar ook
een broeinest van gereformeerde ketterij als gevolg van populaire receptie van
het filosofisch gedachtengoed van Descartes en Spinoza. Eerder zagen we al dat
deze heterodoxie juist ook voorkwam in politieke kringen die zeer afkerig waren
van predikanten als Smijtegelt. Zouden diens mogelijke belagers uit dit kerkkri-
tische milieu afkomstig zijn geweest? En zou hun engelenvisioen een projectie
zijn van het regionaal actuele spanningsveld van religieus rationalisme en* pië
tisme?
Hoe we ook over het mythisch gehalte van het wonder mogen denken, duide
lijk is in elk geval dat verhaal elementen bevat van een bijbelse voorstellingswe
reld die iedere protestantse Zeeuw in de achttiende eeuw vertrouwd moet zijn ge
weest. Direct komen er associaties naar boven met joodse geschiedenissen zoals
over de profeet Elisa, die omringd werd door een hemels leger met vurige paar
den en wagenen (2 Koningen 6), over Daniël in de leeuwenkuil en zijn vrienden
in de vurige oven (Daniël 3 en 6), of uit het Nieuwe Testament over de apostelen
Petrus en Johannes die 's nachts door een engel uit de gevangenis werden bevrijd
(Handelingen 5). Dergelijke verhalen maakten deel uit van de als typisch calvi
nistisch beschouwde religieuze woordcultuur, maar werden ook wel uitgebeeld
via bijbelillustraties, prentenboeken en pamfletten, alsmede via de teken- en
schilderkunst.
In de gereformeerde prediking, het belangrijkste medium tussen theologie en
volkscultuur, kwamen engelen steevast ter sprake bij de behandeling van zondag
49 van de Heidelbergse Catechismus. Smijtegelt zelf ging bij zo'n gelegenheid in
op de voorbeeldfunctie van de engelen voor christenen. De ware vromen moes
ten zo mogelijk even getrouw als de engelen aan Gods wil gehoorzamen, zelfs al
zouden ze ervoor op het schavot komen...3". In een andere preek beschreef hij
juist de intieme relatie tussen de gelovigen en de engelen als hun hemelse be
schermers. 'Als de mensch gezondigt had, stond daar een engel met een vlammig
zweert tegen hem gewapent; maar met dat de uitverkorene begenaadigt zijn, zoo
is er wederom vreede gemaakt tusschen hen en de engelen Gods. Hoe menigen
schoonen dienst hebben ze gedaan, niet alleen aan de Kerke Gods in 't gemeen,
maar ook aan particuliere vroomen in het bijzonder'31.
In het laatste citaat wordt een detail genoemd, dal ook terugkeert in de verha
len van Smijtegelts engelenwacht: de vlammende zwaarden van de godsgezan-
29. Zie M.R. Wielema, 'De duivel uit Moerkapelle verbannen. Invloed van Balthasar Bekker op het
Hollandse platteland', in: J.C. Okkema. e.a. (red.) Heidenen, papen, libertijnen en fijnen (Delft 1994)
205-219.
30. B. Smijtegelt, Des christens eenige troost in leven en sterven, of verclaring over den Heidel-
bergschen Catechismus in 52 predicatiën ("s-Gravenhage 1740) preek over zondag 49.
31. B. Smytegelt, Des christens heil en cieraat voorgestelt in vijf en veertig predicatiën ('s-Graven
hage 1740) preek over Philippenzen 6:7.
00