min hulp te verwachten. Grootschalige economische embargo's in de Iberische
havens, samen met de succesvolle militaire operaties van de bekwame veldheer
Spinola, waardoor Breda in 1625 in Spaanse handen viel, zorgden er bovendien
voor dat een Spaans cordon zich om de Verenigde Nederlanden leek te sluiten en
de druk op de gewesten sterk werd opgevoerd.
Met de strijd ter zee was het niet veel beter gesteld. Meer nog dan vóór 1609
het geval was geweest werden de Vlaamse havens met Duinkerken als centrum
door Olivares in de jaren na 1621 tot uitvalsbasis gemaakt van een krachtige ma-
rinepolitiek van waaruit kaapvaart en economische oorlogvoering tegen Holland
en Zeeland werden georganiseerd. Jaar najaar brachten particuliere kapers en de
oorlogsbodems van de Armada del Flandes grote schade toe aan de handel,
scheepvaart en visserij van de Republiek, waarbij de door interne moeilijkheden
gekwelde admiraliteitscolleges en de Nederlandse blokkadevloot niet bij machte
waren het tij te keren6.
Toch lieten de Staatsen zich in de strijd ter zee ook niet geheel onbetuigd. Zo
als de Spaanse vlootpolitiek doorspekt was van economische uitputting, commis
sievaart en prijsmaking, zo bood kaapvaart in de Republiek, en dan vooral in
Zeeland, compensatie voor het falende optreden van de marine. In de jaren na het
Bestand ontwikkelde de kaapvaart zich tot het belangrijkste wapen om de
Spaanse vijand ter zee te treffen. In 1621 liep de West-Indische Compagnie van
stapel om afbreuk te doen aan Spanje en het Iberisch-Atlantisch rijk in Amerika
en West-Afrika. Daarnaast werd de particuliere commissievaart door de Staten-
Generaal gestimuleerd. Aangelokt door een substantiële verlaging van de af
dracht in de te behalen buitgelden begaven talloze Zeeuwen samen met enkele
Engelsen en een twintigtal in Vlissingen neergestreken Franse Hugenoten zich
vanaf 1622 in hetzelfde vaarwater7. Aanvankelijk als bondgenoten van de WIC,
later als concurrenten begonnen zij voor de Spaans-Portugese kust jacht te ma
ken op de uit Portugees Brazilië terugkerende rijkbeladen karvelen met suiker,
tabak en verfhout, waartoe de Engelsen hen reeds na de Spaans-Engelse vrede
van 1604 de weg hadden gewezen.
Zodra de kaapvaart zijn eerste vruchten begon af te werpen klaarde ook de
lucht in de buitenlandse politiek van de Staten-Generaal op. In 1624 wisten de
Hoog-Mogenden zowel Frankrijk als Engeland aan zich te binden. De niet on
realistische vrees van Richelieu voor een eventuele Engels-Spaanse toenadering
resulteerde in juli van dat jaar in een subsidietractaat met Frankrijk, waardoor
6. Bruijn. Dutch Navy. 25-28. R. Baetens, 'The Organization and Effects of Flemish Privateering in
the Seventeenth Century' Acta Historiae Neerlandicae 9 (1976) 48-75. Israel, Dutch Republic and
the Hispanic World (Oxford 1982) 192-194. R.A. Stradling, 'The Spanish Dunkirkers, 1621-48: a re
cord of plunder and destruction' Tijdschrift voor Geschiedenis 93 (1980) 541-558. R.A. Stradling,
The Armada of Flanders. Spanish Maritime Policy and European War 1568-1668 (Cambridge 1991).
A.P. van Vliet, Vissers en kapers. De zeevisserij vanuit het Maasmondgebied en de Duinkerker ka
pers (ca. 1580-1648) ('s-Gravenhage 1994).
7. Bij plakkaat van 1 april 1622 hoefden commissievaarders slechts 18 in plaats van de gebruike
lijke 30 af te dragen. Hiervan kwam 6 toen aan Prins Maurits, en later aan Fredcrik Hendrik als
admiraal-generaal, en 12 aan de admiraliteit waar de prijs was opgebracht en publiekelijk verkocht
(C. Cau et al., Groot Placaet-boeck, inhoudende de placaten etide ordonnantiën van de Hoogh-Mog:
Heeren Staten Generaelmitsgaders van de Ed: Mog: Heeren Staten van Zee landt dl. I ('s-Graven
hage 1658) kolom 972-973). Van Loo, 'For Freedom and Fortune', 186-189.
35